vrijdag 16 juli 2010

Wie ben ik? 3 en slot: De boodschap van de auteur

Ja, hier zijn we weer. Nee, ik was mijn miniserie over de betekenis van mijn 'ik', mijn persoonlijkheid, niet vergeten. Natuurlijk niet. Maar de omvang van het onderwerp in combinatie met een wat vermoeid gevoel deze week noodzaakten mij het schrijven van het slot ervan uit te stellen tot vandaag.
In de vorige aflevering betoogde ik dat de vraag naar mijn 'ik' een vraag was om betekenis. Dus niet ten diepste 'wat ben ik?' -het antwoord kan zijn: een verzameling atomen onderworpen aan de natuurwetten- maar 'waarom ben ik?'. En het antwoord op die vraag kun je niet vinden met de natuurwetenschappelijke methode (daarmee beantwoordt je slechts de eerste vraag). Betekenis kan alleen aan je worden verleend. Ik suggereerde daarvoor twee omschrijvingen - de eerste is die van het verhaal. Je betekenis hangt af van het verhaal waarin je leeft en je rol daarin. (Daarover schrijf ik meer in mijn bijdrage aan De opwindende laatste dagen - staat in Delft nog in de Bijbel-In.) Als we leven in een verhaal van een universum dat zich als een klok afwindt en tot niets dan stof vergaat, is onze betekenis klein. Als we leven in een verhaal zoals dat van de persoonlijke God, die een nieuwe hemel en een nieuwe aarde schept, waarbij voor ons een taak is weggelegd, is onze betekenis groot. De tweede is die van de liefde. Het grote verhaal van God is een liefdesverhaal. Ik kan aan mezelf twijfelen, ik kan mijn gevoel van persoonlijkheid kwijt zijn, ik kan mezelf zien als verzameling atomen, maar mijn identiteit staat vast: wat ik ook ben, ik ben de geliefde van God. God houdt van mij, en daaraan ontleen ik mijn betekenis. Hoe ik verder over mezelf kan denken: ik ben 'Gods geliefde kind in wie hij welbehagen heeft.'
Het probleem blijft dan natuurlijk hoe we dat kunnen weten, maar eerst wil ik laten zien dat deze blik op mijn identiteit twee belangrijke vragen beantwoordt. De eerste is naar de relatie met andere mensen. Ik zal hier wel weer generaliseren, maar de visie dat het 'ik' een illusie is die door onze hersenen wordt opgeroepen om ons een evolutionair voordeel te geven in de strijd om het bestaan, geeft geen basis voor het liefhebben van andere mensen (anders dan uit volledig zelfzuchtige overwegingen). Die andere mensen zijn immers ook alleen maar stapels atomen die door de natuurwetten uiteindelijk tot een einde zullen komen (en misschien hebben ze voor die tijd hun erfelijke informatie aan een volgende generatie kunnen doorgeven). Er is geen reden waarom we ze als meer zouden zien dan dat, waarom we ze zouden zien als waardevolle individuen die we kunnen liefhebben 'als onszelf'. Dat is er ook niet als we ons 'ik' zouden zien als de expressie van een soort onpersoonlijk 'bestaan' in ons en in de ander. Mijn vriend met wie ik hierover in gesprek was haalde een Indiase goeroe aan. Zijn complex was overvallen en zijn volgelingen vroegen hem waarom hij niet achter de rovers aanjoeg. Hij antwoordde: 'Waarom zou een tand strijd voeren tegen de pink aan het eigen lichaam? Waarom zou een teen de linker oorlel willen pijn doen?' Dit lijkt op het Bijbelse idee van de kerk als 'lichaam' - met het verschil dat het Bijbelse model 'bovenpersoonlijk' is, dat wil zeggen een eenheid die ware, bestaande personen bevat die samen een hogere gemeenschap of superstructuur vormen, terwijl dit beeld 'subpersoonlijk' is, namelijk dat ons idee dat we onderscheiden personen zijn een illusie is omdat we allemaal expressies zijn van een soort onpersoonlijk bestaan. De goeroe baseerde zijn argument op het feit dat wij als individuen onbelangrijk zijn. Dat leidt misschien tot een onthechting waardoor het bestraffen van de rovers ook onbelangrijk wordt, maar niet tot liefde (de liefde waar de bijbel over spreekt die zelfs zijn vijanden liefheeft). Ik geloof niet dat het onpersoonlijke 'bestaan' iets is dat je echt kunt liefhebben. Alleen de wetenschap dat de ander net als jij de geliefde van God is en daarmee ongelofelijk waardevol en belangrijk, geeft een solide basis voor de onderlinge liefde.

De tweede vraag is die van het leven na de dood. Er zijn geen wetenschappelijke redenen om te geloven dat de ziel na de dood blijft bestaan. Bijna dood ervaringen vormen geen bewijs. Ook de bijbel bevestigt dat we stof zijn en tot stof zullen terugkeren. De gedachte van de 'eeuwige ziel', die ooit bij God was voor we werden geboren en na de dood weer naar zijn eigenlijke thuis terugkeert, komt uit de Griekse filosofie en niet uit de bijbel. De bijbel ziet de mens als een eenheid. Deze eenheid heeft een begin en komt bij de dood ten einde. Daarom wordt de dood ook gezien als vijand, de laatste en belangrijkste vijand zelfs. Ik denk dat het bijbelse beeld van de dood overeenstemt met onze waarnemingen van de werkelijkheid. Dood is dood. Punt uit. Toch spreekt de bijbel over hoop. Die hoop is niet een soort zweverig voortbestaan van de eeuwige ziel, maar de opstanding van het lichaam. De hele mens wordt hersteld. De bijbel vraagt zijn lezers niet dit te geloven op basis van wetenschappelijke of filosofische argumenten. Het is niet uit onze waarnemingen af te leiden. De enige reden om dit te geloven is onze betekenis als de 'geliefden van God'. Als dat onze enige basis is, als we onze identiteit ontlenen aan het feit dat God van ons houdt, kunnen we geloven dat we ook na onze dood zullen voortbestaan. God is namelijk eeuwig (per definitie) en dus is zijn liefde ook eeuwig (want de natuur van God zal niet veranderen), en als Gods liefde voor ons eeuwig is, blijven wij eeuwig betekenis hebben voor God. Zijn liefde voor ons gaf ons al bestaan, en zal ons bestaan blijven geven. Ons leven, nu en ook het eeuwige leven, vindt zijn oorsprong in de liefde van de persoonlijke God. Dus zal, zoals Jezus zegt, ons leven niet eindigen ook al sterven we. De mens als eenheid zal worden hersteld, is de belofte van de Bijbel, en ook in de periode tussen onze dood en dat moment hebben we een bestaan. Omdat God van ons houdt. We zijn dan bij Jezus, zegt Paulus, en dat is verreweg het beste.

Maar, zegt de scepticus, hoe kunnen we weten dat we in een groter verhaal leven? Het is nu eenmaal een feit dat de personen in een verhaal niet doorhebben dat ze bestaan op de pagina's van een boek of op de beeldbuis. Hun blik is nu eenmaal beperkt tot de wereld die de auteur voor hen verzonnen heeft en ze kunnen er niet buiten kijken. Dus zullen ze niet kunnen ontdekken dat ze betekenis hebben. En het is interessant om jezelf te zien als de geliefde van God, prima, maar hoe weet je dat? Want God kun je niet zien of ruiken of voelen. Je kunt misschien hopen dat er een God is dat die van je houdt, maar dan blijft het een wankele basis voor je identiteit. Dan houd je jezelf voor de gek. Ik moest hier stevig over nadenken na het gesprek met mijn vriend. De vraag die ik mezelf stelde was: "Waarom geloof ik? Waarom blijf ik volhouden dat ik betekenis heb? Waarom blijf ik vasthouden aan mijn geloof in een persoonlijke God, voor wie ik waardevol ben?"
Mijn antwoord was: Jezus. Deze persoon, zoals Hij beschreven wordt in de bijbel, heeft op mij indruk gemaakt. Hij is uniek - hij is volledig menselijk, maar tegelijk schudt hij aan al onze menselijke aannames, hij was een Jood onder de Joden, maar tegelijk haalde hij alle heilige huisjes omver, hij sprak over Gods onvoorwaardelijke liefde, maar vroeg zijn volgelingen tegelijk elkaar net zo lief te hebben, hij ontving hoeren en tollenaars, maar sloot geen moreel compromis. Hij sprak over een koninkrijk dat zou komen, maar weigerde elke macht die hem werd aangeboden. Hij verrichtte wonderen aan allerlei mensen, maar redde niet zichzelf en beloofde zijn volgelingen dat ze moeite zouden lijden. Zijn hele bestaan zoals beschreven staat vol met schijnbare tegenstrijdigheden. Dit is niet iemand die een groepje mensen zou hebben verzonnen om een religie te stichten. En je kunt hem ook niet reduceren tot een verlicht individu, een vrijheidvechter, wonderdoener of dichter. Niet alleen zijn woorden of zijn wonderen, maar vooral zijn dood aan het kruis en zijn opstanding (in elk geval het geloof daarin dat zijn volgelingen de dood vrij in de ogen liet zien) zijn te bijzonder om verzonnen te kunnen zijn. Ik kan er in elk geval niet omheen. Ik wil aannemen dat hij is wie hij zegt te zijn: God.
De enige manier waarop de karakters in een verhaal hun betekenis kunnen ontdekken is als de auteur van het verhaal het hen vertelt. Alleen de auteur van het verhaal kan het verhaal openbreken en er zelf in binnendringen, en zijn creaties over zichzelf vertellen. (Een mooi voorbeeld hiervan bevindt zich in de filosofische roman De wereld van Sofie). En dat is wat Jezus kwam doen. Hij is de auteur die zelf een van de karakters wordt in zijn eigen verhaal. En hij vertelt de andere karakters in het verhaal wat hun betekenis is, wat hun rol is, en hoe de auteur over hen denkt. Hij vertelt ze dat er een happy end aan komt, en dat hun plotlijnen daaraan kunnen bijdragen, als ze zich bij dat verhaal aansluiten. Hij geeft ze betekenis.
De enige manier waarop we kunnen ontdekken dat we geliefd zijn, dat we 'de geliefde' zijn, is als de ander die van ons houdt het ons vertelt. We kunnen er naar raden, maar dat geeft geen zekerheid. Alleen openbaring -een roos, een brief, een woord- maakt het ons duidelijk. We zijn geliefd, we zijn gekend. En dat is wat Jezus kwam doen. Hij is de openbaring van het hart van God. Gods liefdesbrief zogezegd. In Hem werd Gods totale hart ten opzichte van ons zichtbaar, Gods bewogenheid met ons, Gods liefde voor ons. Het begon met de incarnatie. Greg Boyd noemt dit ook wel een 'bear hug from the manger'. Jezus' hele leven, en vooral zijn dood en opstanding, zijn de zichtbare tekenen in onze realiteit van een waarheid die van eeuwigheid tot eeuwigheid bestaat, namelijk dat God van zijn schepselen houdt, dat Hij hen waardevol en kostbaar vindt, en dat Hij er alles voor over heeft om een relatie van liefde met hen aan te gaan. Dat God wil dat zij hun identiteit vinden in het feit dat ze geliefd zijn. Dat ze hun afgoden achterlaten, al het kleinere waarin ze hun betekenis proberen te zoeken, de 'vrucht van de boom van de kennis van goed en kwaad' en zich eraan overgeven door God geliefd te worden. Dat ze drinken van de bron van het water dat leven geeft, gratis en voor niks. Dat ze bij Hem komen om het eeuwige leven te krijgen om niet. En het eeuwige leven, zegt Johannes, "dat is dat zij u kennen, de enige ware God, en hem die u gezonden hebt, Jezus Christus." (17:3). Het eeuwige leven is eeuwig geliefd zijn door God.

Daarom geloof ik dat het leven als Christen begint en eindigt bij Jezus. Discussies over andere dingen zijn leuk, denken over het 'ik' is interessant, het ontstaan van de wereld en het verloop van de eindtijd zijn boeiend, maar het is allemaal niet belangrijk. Jezus is belangrijk. Hij is de enige basis om te geloven in God (en dus in onszelf en de wereld om ons heen en de ander). Het gaat om Hem. Voor ons individueel, maar ook voor ons als geheel, als kerk, moet het gaan om Hem. Dat is waar ik opnieuw bij werd bepaald door deze discussie en daar is waar ik mij op wil richten. Net als Paulus wil ik mijn prioriteiten herijken. "Het kennen van Christus Jezus, mijn Heer, overtreft immers alles. Omwille van hem heb ik alles prijsgegeven; ik heb alles als afval weggegooid. Ik wilde Christus winnen en één met hem zijn ... Ik wil Christus kennen en de kracht van zijn opstanding ervaren, ik wil delen in zijn lijden en aan hem gelijk worden in zijn dood, in de hoop misschien ook zelf uit de dood op te staan"(Filippenzen 3:8-10). Mijn identiteit, mijn ik, ligt in Jezus Christus.