vrijdag 6 augustus 2010

Anne Rice - christen of geen christen, dat is de vraag ...

Oftewel: 'What's in a name?' De afgelopen week gonsde het op het internet (in elk geval op de christelijke websites waar ik af en toe langs surf) van commentaren over de aankondiging van populaire auteur Anne Rice, dat ze zichzelf niet langer als christen beschouwde. In haar woorden: “I quit being a Christian. I’m out. In the name of Christ, I refuse to be anti-gay. I refuse to be anti-feminist. I refuse to be anti-artificial birth control. I refuse to be anti-Democrat. I refuse to be anti-secular humanism. I refuse to be anti-science. I refuse to be anti-life. In the name of … Christ, I quit Christianity and being Christian... I’m an outsider. My conscience will allow nothing else." Maar, zoals ze aangeeft, ze blijft wel geloven in Jezus als de zoon van God. In plaats van hopeloze atheïst, blijft ze naar eigen zeggen een hoopvol gelovige. Op haar aankondiging kreeg ze natuurlijk veel commentaar, waaronder veel kritiek. Wie Jezus wilde volgen, moest maar accepteren dat hij of zij dan ook tot het Christendom behoorde. Die twee kon je niet van elkaar scheiden. Hoe verworden, corrupt, wettisch, veroordelend en toxisch andere christenen en christelijke organisaties ook zijn, hoe weinig er van Jezus zichtbaar is in het christendom, als je Jezus volgt heb je dat maar te accepteren. De kerk is dan wel een hoer, zo luidt de uitspraak, maar ze is wel mijn moeder.
Het zal de trouwe lezers van mijn blog niet verbazen dat ik het niet met deze reactie eens ben. Ik denk dat we veel te veel hechten aan ‘labels’ als ‘christen’ of ‘kerk’ of ‘bijbels’ of ‘evangelisch’ of hoe we onszelf ook aanduiden. We gebruiken deze woorden om onderscheid te maken tussen ‘binnen’ en ‘buiten’, en om op basis daarvan te oordelen. Vervolgens gaan we op basis van dat oordeel handelen.

Zo onderscheiden we ‘christelijke’ en ‘seculiere’ boeken, muziek en films. Er zijn mensen die alleen ‘christelijke’ media tot zich willen nemen, en bang zijn voor de niet-christelijke platen of films. Van ‘christelijke’ producten weet je immers dat die veilig zijn, zonder grove taal of expliciete seks. Er wordt niet tegen God afgegeven, er is een opbouwende boodschap en je wordt er niet door aan het twijfelen gebracht. En als iemand er commentaar op heeft, kun je zeggen: “Ja, maar, het is christelijk!” Discussie over. Maar je basis om het product te beoordelen is op deze manier niet de inhoud, maar het woord ‘christelijk’ op het omslag. Deze categorie-indeling zorgt ervoor dat we niet het moeilijke werk hoeven doen van het aandachtig lezen, kijken of luisteren en nadenken over betekenissen, diepere lagen, metaforen en wereldbeelden. Dat we niet de ethische, esthetische en andere aspecten van woord, beeld en geluid hoeven ijken aan onze eigen voorkeuren en overtuigingen. We geven onze verantwoordelijkheid om te oordelen over aan de marketeers die de sticker ‘christelijk’ op de cover plakken. Op deze manier missen we veel van wat ‘waar is, wat edel is, wat rechtvaardig is,wat zuiver is, wat lieflijk is, wat eervol is, wat deugdzaam is en lof verdient’ (Fillipenzen 4:8) is aan de kennelijk ‘niet-christelijke’ boeken, films en muziek om ons heen. We missen de kans om gescherpt te worden door afwijkende meningen. We missen een gelegenheid om onze horizon te verbreden. Ik heb meerdere keren ervaren dat God tot me sprak door films en boeken die niet tot het christelijke genre behoorden. Films leveren me vaak stof tot nadenken en beelden die mijn gedachten verhelderen. En ik zie in deze films en boeken vaak voorbeelden van schoonheid, heldendom, vriendschap en andere belangrijke waarden. Er zit soms ook troep tussen, maar het is mijn verantwoordelijkheid te kiezen wat ik wel en niet tot mij neem. Dat geldt ook andersom, want er is ook veel troep in het ‘christelijke’ genre. Veel films zijn slecht gemaakt, met rammelende verhalen en goedkope effecten. Maar ook de boodschap kan schadelijk zijn. Vaak kom je heel oppervlakkige theologie tegen, of zelfs dwaalleer. Denk aan de boodschap van films als Facing the Giants en Fireproof en dat soort films- als je maar bidt, geeft God je uiteindelijk een vrouw, een huis en ga zo maar door. En boeken als De laatste bazuin (Left Behind) - die een angstbeeld van de toekomst schetsen, niet-gelovigen zwart maken, en een vorm van christendom beschrijven die toch veel op uiterlijke zaken gericht is. Voor mij zijn dit soort boeken en films veel schadelijker dan 95 procent van de niet-christelijke boeken en films, ze worden - niet geheel onterecht - omschreven als 'pornografie voor evangelischen'. Maar veel mensen nemen ze tot zich zonder erover na te denken, want ze zijn ‘christelijk’.
De bijbel zegt helemaal niet dat gelovigen ‘christelijke’ producten moeten consumeren, of maken. Wat de bijbel zegt is: ‘Onderzoekt alle dingen en behoudt het goede’  en ‘Alles wat God geschapen heeft is goed. Niets hoeft te worden verworpen als het onder dank wordt aangenomen’ (1 Timoteus 4). Paulus gebruikt voorbeelden van Griekse dichters om een punt te maken bij zijn toespraak op de Areopagus. Ik denk dat onze opdracht is om te zoeken naar het goede in alles om ons heen, en om goede boeken, films en muziek te maken. Als we dat op een integere wijze doen zal onze overtuiging er wel in zichtbaar worden. (Ik denk dat mensen als Tolkien en Lewis (en Chesterton en MacDonald) op deze manier schreven, en dat daarom hun verhalen zowel binnen als buiten het ‘christelijk’ erf worden gewaardeerd. C.S. Lewis zei niet voor niets dat de leeuw Aslan niet ‘veilig’ was (hij ging over allerlei grenzen heen), maar hij was wel ‘goed’.)

Hetzelfde principe geldt in onze omgang met mensen. De aanduiding ‘christen’ kan verworden tot een manier om de grenzen van de ‘veilige’ groep aan te duiden. Mensen die zich ‘christen’ noemen (of die lid zijn van onze kerk) zijn bijna automatisch ‘veilig’. Met hen kunnen we vrij omgaan. Mensen die geen ‘christen’ zijn, zijn ‘buiten’. Dat betekent dat we ze gaan zien als bekeringsobjecten. Hen overtuigen ook ‘christen’ te worden wordt het doel van onze vriendschap. Dit is nog iets positiefs. We kunnen ze ook gaan oordelen (het zijn immers toch geen christenen). We kunnen ze minder serieus nemen. We kunnen ze op een hoopje gooien, en hun mening negeren. Terwijl we daardoor de goede overtuigingen, oprechte liefde en schoonheid van de mensen en culturen om ons heen mislopen, en onze ogen sluiten voor de lelijkheid, zelfzucht en gebondenheid van de mensen in onze eigen groep. Voor wie mijn boek gelezen heeft: ‘Labels’ doen ons onze vrijheid verliezen. Ze maken ons passief, doordat we niet iedereen hoeven benaderen als individuen. En door machthebbers kunnen ze worden gebruikt als middel voor controle.
Ik geloof dat daarom Jezus weinig moeite deed om de grenzen van zijn ‘groep’ aan te duiden en uit te maken wie erbij hoorden of niet. Hij ging om met allerlei mensen, hoeren, belastingontvangers, vissers, radicalen, Farizeeërs, Samaritanen, melaatsen, ongeacht hun ‘label’ en ongeacht hun overtuiging, vooroordeel of geloof. De enige begrenzing was of de ander inderdaad met Jezus wilde omgaan, of hem bij voorbaat uitsloot, zoals veel Farizeeën en religieuzen in Jezus’ tijd deden. Jezus was inclusief. Het waren de Farizeeën die zich druk maakten over wie wel en wie niet bij welke groep hoorden. Zij waren het die trots waren ‘erbij’ te horen, en die de buitenstaanders zwart maakten. Toen zijn discipelen zoiets deden (en vuur uit de hemel lieten komen op de Samaritanen) vermaande Jezus hen. Toen zij boos waren op iemand die demonen uitdreef in Jezus’ naam zonder bij hun groep te horen, wees Jezus hen terecht: “Want wie niet tégen ons is, is vóór ons!” (Markus 9:40). Het was niet hun verantwoordelijkheid uit te maken of iemand anders wel of niet bij Jezus hoorde. Zelfs niet onderling. Toen Petrus wilde weten wat er met Johannes ging gebeuren, zei Jezus dat hem dat niets aanging. “Het is niet jouw zaak ... Maar jij moet mij volgen" (Johannes 21). Het nieuwe testament waarschuwt ons dat wij niemand mogen vervloeken, ook niet de mensen buiten onze geloofsgroep, want zij zijn net als wij naar het beeld van God geschapen (Jakobus 3:9). Tegelijk moeten wij iedereen liefhebben, ook onze vijanden, ook als ze volledig buiten onze groep vallen. Waar het om gaat is niet tot welke groep wij horen, en of we wel ‘christen’ zijn, waar het om gaat is Jezus. Wie Hem centraal stelt, maakt zich niet meer druk om de grenzen van de groep.
Daarom lezen we in Handelingen nergens dat de eerste volgelingen van Jezus na zijn opstanding een groep stichtten met een bepaalde naam. Het waren niet de christenen die zichzelf ‘christen’ noemden. Ze waren eenvoudig leerlingen. Volgelingen van de weg. Ze werden gedefinieerd door hun liefde en enthousiasme over Jezus, niet door wie wel en niet aan de toelatingseisen van hun groep voldeed. Het waren de niet-gelovigen die dachten een naam te moeten geven aan deze groep. Het waren de heidenen die de volgelingen van de Weg ‘christenen’ gingen noemen (Handelingen 11:26). En waarschijnlijk was deze aanduiding niet bedoeld als compliment, maar was het eerder spottend. Deze mensen waren zo enthousiast over Christus, ze hadden het zo vaak over hem, dat het voor de mensen een aanduiding werd. Wie het ook zo veel over Jezus had, hoorde ook bij deze groep. En al snel werd de term in het Romeinse rijk gebruikt als basis om deze enthousiaste Jezus-volgelingen te vervolgen en voor de leeuwen te werpen. Ik weet echter zeker dat niemand in de arena zich liet voorstaan op het behoren tot de groep ‘christenen’. Nee, ze lieten zich voorstaan op Jezus.

Ik heb er dus geen enkel probleem mee als Anne Rice zichzelf voortaan geen ‘christen’ meer wil noemen en zich niet meer tot de ‘christenheid’ rekent. Het is toch maar een label. Ze zegt dat ze een volgeling blijft van Jezus van Nazareth, en blijft geloven dat in Hem de liefde en rechtvaardigheid van God volkomen zichtbaar werd. Dat is waar het om draait. Er zijn genoeg mensen die zich christen noemen, maar niet Jezus volgen, en niet geloven dat Hij de openbaring is van het karakter van God (denk aan iemand als Kuitert, of de atheistische dominee die vorig jaar in het nieuws was). Met hen voel ik mij in het geheel niet verbonden, ook al delen wij het label ‘christelijk’. Met iemand die Jezus zoekt, ongeacht hoe hij of zij zichzelf wil noemen, trek ik echter graag samen een eind op op de weg. Met zo iemand vorm ik het lichaam van Christus, de Kerk met hoofdletter K, een gemeenschap die niet wordt bepaald door ‘labels’ of woorden, of wie er bij hoort en wie niet, maar door het hoofd: Jezus Christus. En eens zal alles in de hemel en op de Aarde onder dat hoofd worden samengebracht, en een eenheid vormen. Dan verliezen alle labels, hoe ‘christelijk’ ook, hun waarde en zal God alles en in allen zijn. Dat is de christelijke hoop en verwachting. Dat is vrijheid.