vrijdag 31 december 2010

Filmbespreking: Der Untergang

Films kunnen soms tot ophef leiden, misschien nog wel meer dan boeken (vooral nu, want ik geloof dat meer mensen films kijken dan er zijn die boeken lezen). Een film vertelt namelijk een verhaal zowel in woord als in beeld, met kleur en beweging, en het komt zo direct bij de kijker binnen, waar wie een boek leest de inhoud nog filtert door de verbeelding. Sommige films zijn controversieel door de expliciete inhoud, sommige films zijn schokkend door echte of vermeende godslastering (denk aan de ophef rond ‘The Life of Brian’ of ‘The Last Temptation of Christ’). Een film die een paar jaar geleden behoorlijk wat stof deed opwaaien was Der Untergang. En zoals gebruikelijk maakte de controverse meer duidelijk over de filmkijkers dan over de film. Wat mensen tegen de borst stootte was namelijk dat deze film Hitler weergaf als mens: een man die vriendelijk is tegen zijn secretaresse, zijn kok dankt voor het eten, en goed zorgt voor zijn hond. Een man die applaudisseert als kinderen een liedje voor hem zingen, en die met Eva Braun wil trouwen. Hitler wordt niet alleen maar in beeld gebracht als monster, de Fuhrer van het derde rijk, een verpersoonlijking van het kwaad, zonder menselijke eigenschappen.
De kritiek zou zijn dat het kwaad dat Hitler aanrichtte zo gebagatelliseerd zou worden. Maar ik denk dat het tegenovergestelde waar is. Door Hitler neer te zetten als gezichtsloos monster, als het kwaad in eigen persoon, wordt hij van ons gescheiden. Hij is de vijand, de ander, het kwaad buiten ons. Hij is een afwijking, een mutant, niet normaal. Deze anomalie kunnen we bestrijden zonder dat we in ons eigen hart hoeven kijken. We kunnen onszelf blijven beschouwen als de goeden, de normale mensen, die zich nooit zouden verlagen tot wat Hitler heeft gedaan. Het is veilig. Maar toon Hitler als een mens als wij, met menselijke eigenschappen en beweegredenen, en we kunnen niet meer op onze onaantastbare positie blijven staan. We kunnen niet meer volhouden dat wij een ander soort mensen zijn, dat wij tot de categorie van de goeden behoren, dat ons geen blaam treft. Als Hitler een mens is zoals wij, zijn wij niet boven hem verheven. Dat zouden wij tot dezelfde wandaden in staat zijn. Dan zouden wij ook gevoelig zijn voor de verleiding van het kwaad. Dan zouden ook wij kunnen vallen. En dat voelt bedreigend. Daar voelen we ons ongemakkelijk bij. Daarom is het goed dat dit type films wordt gemaakt, want soms is het goed dat we ons wat ongemakkelijk voelen.

Der Untergang toont de laatste dagen van het befaamde Derde Rijk. De Russische troepen zijn tot vlak bij Berlijn genaderd en het bombardement van de stad begint. Hitler weigert echter te vluchten. Hij trekt zich met zijn staf terug in zijn ondergrondse bunker, in de hoop dat er hulptroepen zullen verschijnen. De legerleiding is daar echter niet zo zeker meer van. Het is duidelijk dat de top van de nazi-regering uit elkaar begint te vallen. Hitler wil echter niet van overgave weten. Ook weigert hij Berlijn te laten evacueren. Als de Duitsers niet overleven, hebben ze dat aan zichzelf te wijten. Het liefst zou Hitler heel Duitsland vernietigen, zijn rijk met hem ten onder laten gaan, maar Albert Speer heeft daar een stokje voor gestoken. De gevechten in Berlijn worden ondertussen steeds heviger, en de sfeer in de bunker wordt grimmiger. Uiteindelijk beseft zelfs Hitler dat er geen hoop meer is. De enige optie voor hem en zijn adjudanten is zelfmoord te plegen.

Dit is geen film voor een ontspannen avondje op de bank, niet bedoeld om even je zinnen te verzetten. Deze film vereist je aandacht, en stelt vragen die je uit je comfortzone zullen brengen. Het is meer dan vermaak. De film is bijna een documentaire. Hij is gebaseerd op de getuigenverklaring van Traudl, de secretaresse van Hitler, die de laatste dagen in de bunker zelf heeft meegemaakt (opnames van haar, genomen vlak voor haar dood, openen en besluiten de film). Wat in de film te zien is, is wat er over deze laatste dagen bekend is. Het is een reconstructie die volledig geloofwaardig lijkt. Ook de aankleding is realistisch, heb ik me laten vertellen. De acteurs lijken zelfs fysiek op de personen die ze spelen (ik heb begrepen dat daar zelfs computereffecten voor gebruikt zijn). Het is door het spel van de auteurs dat de film het niveau van een documentaire overstijgt, en je af en toe doet denken dat het opnames betreft van de werkelijke gebeurtenissen. Vooral het spel van Bruno Ganz als Hitler (een heel andere rol dan de zijne in de film Luther, die ik eerder dit jaar heb besproken) is bijna angstaanjagend overtuigend. Je kunt je als kijker nauwelijks aan de indruk onttrekken dat dit is hoe Hitler echt was. Tegelijk is de naïeve maar innemende secretaresse Traudl een goede gids door de nachtmerrie. Met haar identificeren we ons als kijkers, maar dat doet ons tegelijk de vraag stellen naar onze eigen betrokkenheid bij het kwaad. Was haar onschuld en jeugd een excuus voor haar werk voor de Fuhrer?

Dit is boven alles een film over het kwaad. Niet alleen het kwaad van Duitsland in de Tweede Wereldoorlog, maar ook het kwaad in ieder mens, en ook in jou en mij. De centrale figuur is Hitler. Al in de eerste scenes van de film wordt hij getoond als een normale man, die een secretaresse zoekt. Hij stelt vriendelijke vragen aan de kandidaten voor de functie, en wordt niet boos als iemand een fout maakt bij het overtypen van zijn woorden, maar stelt eenvoudig voor overnieuw te beginnen. Je zou zelfs kunnen zeggen dat hij een sympathieke man lijkt. Maar dit is geen film die Hitlers daden goed wil praten: hij heeft niets dan afkeer voor de zwakke Duitsers die de Russen niet konden tegenhouden. Hij heeft alleen oog voor zijn eigen glorie. Op de laatste dag van zijn leven zegt hij nog trots dat ook al valt het Derde Rijk, hij in elk geval Duitsland heeft verlost van het probleem van de Joden. Als hij zich verraden voelt door zijn adjudanten, ook al gaat het om de broer van  zijn verloofde, aarzelt hij niet het bevel te geven hen om te brengen. Maar tegelijk is hij iemand die geeft om het lot van zijn herdershond. Hitler wordt getoond als iemand die volledig overtuigt is van zijn eigen gelijk, zijn eigen positie: hij ziet zichzelf als God.
En weer anderen verafgoden Hitler en het systeem van het Nationaal-Socialisme. Daarbij gaat het in de film met name om Joseph Goebbels en zijn vrouw. Zij schuilen in dezelfde bunker. Vooral Goebbels vrouw gelooft heilig in het Nationaal Socialisme. Voor haar is Hitler een messias. Ze heeft al haar hoop op hem gevestigd. Ze wil ook niet dat haar kinderen zouden leven in een wereld zonder het Nationaal-Socialisme. Alles beter dan dat. Dus ontneemt ze in een gruwelijke scene haar kinderen het leven. Het systeem, de ideologie, heeft in haar hart een belangrijkere plaats gekregen dan het leven, de liefde. Zelfs het protest van haar dochter, die door heeft dat ze een slaapmiddel krijgt toegediend, kan haar hart niet zacht maken. Hierin zie ik een waarschuwing voor iedereen die een ideologie volgt, ook christenen en kerkgangers: pas op dat je de ideologie niet stelt boven de liefde, want als je dat doet zul je onherroepelijk mensen offeren op het altaar van je religie: je medemensen, je familie, zelfs je kinderen.
De film toont echter ook mensen die kiezen voor het goede, zoals de SS-kolonel en arts Ernst Gunther Schenk, die weigert Berlijn te verlaten. Hij riskeert zijn leven om medicijnen te zoeken, en zet zich tot het uiterste in om de levens van de Berlijnse burgers te redden. Hij is een held. Maar uit de geschiedenis weten we dat deze man in concentratiekampen experimenten uitoefende op de gevangenen. Hij was niet onschuldig. Hij verrichte gruwelijke, mensonterende daden. En zijn inzet voor het Duitse volk in Berlijn maakt dat niet ongedaan. Het goede en het kwade bestaan samen in zijn persoon.
En hoe zit het met secretaresse Traudl? Meerdere malen krijgt ze de gelegenheid de bunker te verlaten, maar ze weigert. Ze wil Hitler blijven ondersteunen. Ze claimt dat ze niet afwist van de gruwelen die onder het nazi-regime gebeurden, en niet wist dat Hitler een monster was. Maar was haar naïviteit een excuus? In de beelden voor en na de film zegt ze zelf dat ze het wel had kunnen ontdekken als ze er moeite voor had gedaan. Ze koos er bewust voor onwetend te blijven, en dat maakt haar ook schuldig.

Hetzelfde weekeinde dat ik deze film zag, las ik (toevallig?) een artikel over het bekende ‘Stanford prison experiment’. De onderzoeker die dit experiment uitvoerde heeft er een boek over geschreven: The Lucifer Effect - waarin hij betoogt dat alle mensen, hoe goed ze ook over zichzelf denken, in staat zijn gruwelijke daden te begaan. In het experiment werd een groep studenten willekeurig verdeeld tussen gevangenen en bewakers. De bewakers begonnen hun toevallige machtspositie te misbruiken. Ze behandelden de ‘gevangenen’ steeds slechter, tot mishandeling toe. Het is een huiveringwekkend verhaal, dat niet voor niets het uitgangspunt is geweest voor meerdere films.
Wat er zo angstaanjagend aan is, is dat normale, goed aangepaste jonge mensen, onder de juiste omstandigheden beestachtig gedrag gaan vertonen jegens hun medemensen. Er zijn zeker parallellen aan te wijzen met het nazi-regime. De ‘bewakers’ hadden macht gekregen over de ‘gevangenen’. Maar ze hadden niet alleen ‘macht’ - ze waren ‘de goeden’. De anderen waren immers gevangenen. De bewakers stonden aan de goede kant van de lijn. En dat wilden ze laten merken. Ze versterkten hun positie door de ‘gevangenen’ te vernederen, te onderwerpen. Ze tolereerden geen verzet. Ze maakten de ‘gevangenen’ tot minder dan zichzelf. Ze zagen ze niet meer als personen die waarde hadden en recht hadden op respect. Ze bestonden alleen nog als ‘gevangenen’. Ze waren geen individuen meer, maar een klasse, die minder was. En dus hoefden ze niet als individuen te worden behandeld. Net zo gaf het Nationaal-Socialisme de nazi’s een excuus om zichzelf te zien als ‘beter’ dan heel veel anderen, en dus om die anderen niet langer te behandelen als waardevolle personen, maar hen te onderdrukken, te vernederen en te doden.
Het probleem van het kwaad ligt echter niet in de ideologie. De ideologie is, ik gebruikte het woord al, een excuus. Ik geloof zelfs dat mensen vaak actief zoeken naar een ideologie waardoor ze zichzelf kunnen zien als ‘beter’ of ‘waardevoller’ dan anderen. Ook ik doe dat. Ik ben opgegroeid in een strenge kerk. En wij zagen onszelf als ‘beter’ dan andere christenen. Wij hadden immers het ‘licht’, we wisten hoe we God moesten dienen, hoe we moesten samenkomen, hoe we de bijbel moesten lezen. En dus waren andere christenen ‘minder’. We mochten niet samen met hen het avondmaal vieren, en eigenlijk mochten we ook niet met hen samenwerken in christelijke organisaties. We verketterden ze. (En we verketterden vooral christenen die ooit tot onze groep behoorden, maar van mening veranderd waren. Die werden uit de gemeenschap gestoten, en voortaan genegeerd.) Maar zolang we dachten dat we het gelijk aan onze kant hadden, zagen we dit niet als iets slechts, iets verkeerds. Onze ideologie was een afgod, en elke afgod geeft ons de gelegenheid onszelf te zien als belangrijk, waardevol, betekenisvol (en anderen als onbelangrijk, waardeloos en onbetekenend). Maar de afgoderij lag in ons eigen hart. Dit is blijkens Genesis 3 de kern van onze zondigheid: dat we als God willen zijn, en onderscheid kunnen maken tussen goed en kwaad (waarbij wij natuurlijk ‘goed’ zijn en de ander ‘kwaad’). Dit is de wortel van alle kwaad.

Het ‘Stanford prison experiment’ en films als Der Untergang laten zien dat de neiging onszelf te zien als beter dan anderen, om onszelf bovenaan te zetten, om zelfzuchtig te zijn, in iedereen aanwezig is, hoe aangepast of religieus ook. Het is deel van ons. Het is niet uit te roeien door een geloof aan te hangen, een programma te volgen of goede daden te doen. Deze neiging is niet met een vijf stappen-plan ongedaan te maken (we zouden er alleen maar trots op worden dat we de vijf stappen hebben volbracht). Hoe eerlijker je bent over de zelfzucht en trots in je hart, hoe sterker je beseft dat je jezelf er niet van kan bevrijden. Toch is dat wat we proberen in de maatschappij, maar ook in de kerk. Als we maar genoeg bidden, genoeg bijbel lezen, naar de dienst komen, geven aan goede doelen ... Maar al die dingen zijn maar pleisters op de wonde. Het kwaad blijft in ons schuilen. Wat we nodig hebben is een ingrijpen van buitenaf. We moeten verlost worden. We hebben een redder nodig.
Wat Der Untergang voor mij duidelijk maakt is dat we volledig afhankelijk zijn van God. We zijn volledig aangewezen op genade. Als het van mijn inspanning, of mijn eigen goedheid afhangt, al is het maar een klein beetje, ben ik verdoemd: want, zoals Paulus in Romeinen 7, weet ik dat het goede in mij niet aanwezig is. Ik wil het wel, maar ik kan het niet. Ik zie in mijn leden de wet van het kwaad: dat zelfs al wil ik God dienen, ik toch steeds mezelf op het voetstuk zet. Ik ellendig mens! Wie zal mij verlossen van dit bestaan dat onherroepelijk uitloopt op de dood? God zij dank voor Jezus Christus! Verlossing komt altijd van buitenaf. Niet van binnenuit. God vraagt niet van ons er iets voor te doen. We hoeven het alleen maar te accepteren. Het is genade.