donderdag 14 april 2011

Wie kan mij genezen?

Het zal na vierhonderd berichten op deze plek op het wereldwijde web wel duidelijk zijn dat ik zo mijn stokpaardjes heb. Het verlangen naar de toekomst die God heeft beloofd is daar een van (maar daar heb ik net weer een serietje over geschreven, dus dat thema kan ik even laten liggen). De kerk als instituut versus de kerk als organisme is een ander, net als het feit dat we van God afhankelijk zijn voor onze groei als christenen en personen. En die twee zullen aan de orde komen in deze en de komende berichten. En waarschijnlijk niet voor de laatste keer. Maar ik vind het belangrijk mijn gedachten hierover op papier te zetten - steeds op een hopelijk iets andere manier - en geïnteresseerde lezers op mijn reis mee te nemen. Voor wie niet geïnteresseerd is, bevat mijn blog nog altijd foto’s van bloemen en links over nieuwe dinosaurusopgravingen.
Afgelopen week had ik een telefoongesprek met een kennis, waarin ik vertelde wat ik ook heb opgeschreven in mijn serie berichten over de ‘Blast from the Past’: dat ik bij mijn vriend in Groningen op bezoek was geweest en mijn e-mails van voor mijn overspannenheid daar weer eens had doorgelezen, en wat ik daarin ontdekt had. Dat mijn bidden en bijbellezen waardoor ik overspannen was geworden symptomen waren van een dieper liggend probleem, dat zich ook nu nog uitte in mijn leven. En dat ik vermoedde dat gebeurtenissen in mijn vroege jeugd de oorzaak waren van mijn gevoel van leegte en gebrek aan zelfaanvaarding. Volgens deze persoon was de oplossing dat ik naar de kerk moest gaan (naar de zondagochtend-dienst wel te verstaan. Dat ik naar de bijbelkring ga was kennelijk niet genoeg). Ik zou namelijk alleen genezing ervaren als mensen in de kerk voor me zouden bidden. Door mijn ervaringen in mijn jeugd en in de kerk waarin ik opgroeide was ik wantrouwig geworden ten aanzien van de kerk en gezagsdragers daarin, aldus mijn gesprekspartner, ik zou mijn negatieve ervaringen van vroeger op hen projecteren. Ik reageerde overgevoelig op bepaalde boodschappen, en door mijn keuze me daaraan niet meer te onderwerpen, sloot ik me af voor de genezing die God wil geven. Want de (georganiseerde) kerk was daarvoor Gods kanaal.

Het behoeft waarschijnlijk weinig uitleg dat ik enigszins geërgerd de verbinding verbrak. Ten eerste omdat de persoon in kwestie geen enkele keer had gevraagd waarom ik eigenlijk niet naar de kerk ging. Er was totaal geen interesse voor mijn motivatie - geen belangstelling voor mijn argumenten. De ander bleef bij de aanname dat het was vanwege een diepgeworteld wantrouwen ten aanzien van autoriteiten ten gevolge van traumatische jeugdervaringen. Dat ik wellicht had nagedacht over de manier waarop de bijbel over de kerk spreekt, dat ik al jaren had gelezen en met andere christenen gepraat over organische vormen van kerk zijn, en wat de rol is van structuur en organisatie in de kerk, dat er meer gelovigen zijn die argumenten aandragen tegen de kerk als bedrijf en die pleiten voor het belang van relaties en onderlinge liefde, kwam niet bij mijn gesprekspartner op, was waarschijnlijk niet eens mogelijk. Een eerder gesprek over het onderwerp, toen ik nog wel naar de diensten op zondag ging, werd afgekapt met de opmerking dat ik niet zo negatief moest zijn over de kerk. Als er een conflict was tussen de huidige evangelische vormen van kerk zijn en mij, moest de reden daarvoor wel bij mij liggen (en ieder ander die problemen heeft met de kerk als instituut - inclusief mensen als Larry Crabb, John Eldredge, Wayne Jacobson, William Paul Young, Floyd McClung - moet dus ook wel in zijn of haar jeugd beschadigingen hebben opgelopen waardoor hij of zij wantrouwend is geworden ten aanzien van gezagdragers).
Ik voelde me niet serieus genomen - en zelfs veroordeeld. De ander hoefde het heus niet met me eens te zijn - veel van mijn vrienden gaan met plezier naar de kerkdienst, en dat gun ik ze ook - maar het zou getuigen van respect voor mijn mening en dus voor mij als persoon, als gewoon naar mijn overtuiging werd gevraagd, en ook aandachtig geluisterd.  Het a priori invullen wat de achterliggende reden is voor het gedrag van een ander, en die aanname niet laten corrigeren door interesse te tonen, is eigenlijk onbeschoft. Het maakt een echte relatie - wat toch de basis zou moeten zijn voor de christelijke gemeenschap, de kerk - onmogelijk. De argumenten die iemand heeft voor zijn gedrag, zijn in elk geval voor hemzelf belangrijk, en zijn het dus waard om gehoord te worden. Dit is een kenmerk van liefde - waarde toekennen aan de ander - als persoon, inclusief zijn overtuigingen.

Maar bovendien getuigt het in mijn opinie van een tekort aan zelfkennis of kennis van het verdedigde instituut. De kerk (als door mensen georganiseerd evenement - ik geloof namelijk nog steeds absoluut en vol overtuiging in de Kerk als het Lichaam van Christus en de Tempel van God) werd door mijn gesprekspartner geïdealiseerd - er kon niet iets mis mee zijn. De aanname was a priori dat het voor iedereen altijd goed is om naar de kerkdienst te gaan. Daardoor bleef er weinig te praten over. Een echt gesprek, een uitwisseling van hart tot hart, is namelijk alleen mogelijk tussen gelijken, tussen individuen die naast elkaar staan, op hetzelfde niveau. Je kunt pas echt naar de ander luisteren, als je jezelf niet ziet als ‘beter’ of de ander als ‘slechter’. Wie zichzelf of zijn standpunt ziet als ‘volmaakt’ of ‘niet aan twijfel onderhevig’ maakt een einde aan elke discussie, elke uitwisseling van ideeën, ervaringen of ‘feedback’. Wie een werkelijke relatie wil aangaan met iemand anders, moet de ander zien als mens, net als zichzelf. Dat wil zeggen: die moet bereid zijn te erkennen zelf ook fouten te maken, aan verleidingen bloot te staan en het niet altijd bij het rechte eind te hebben. Die moet ook in staat zijn toe te geven dat de eigen standpunten feilbaar zijn en de eigen motivaties gekleurd. Wie kritiek wil geven op een ander, moet ook zelf openstaan voor kritiek. Wie de splinter in het oog van een ander wil verwijderen, moet eerlijk zijn over de boomstronk in het eigen oog. Pas tussen twee personen die kwetsbaar durven zijn, die hun eigen gelijk en status losjes durven vasthouden, zonder ze uit alle macht vast te klampen, kan echte gemeenschap mogelijk zijn.
En ik meen dat de kerk als instituut niet boven kritiek verheven is. De kerkgeschiedenis laat talloze voorbeelden zien van machtsmisbruik, manipulatie, wetticisme, uitsluiting, liefdeloosheid, et cetera, et cetera. Ik hoef er eigenlijk niets over te vertellen. Mensen hebben de dood gevonden door de kerk. Mensen zijn op de brandstapel geëindigd omdat ze andere ideeën verkondigden, of met het zwaard gedood omdat ze zich weigerden aan te sluiten. Mensen zijn uit de gemeenschap verstoten omdat ze anders waren, en zwart gemaakt omdat ze ongewenst gedrag vertoonden. De kerk heeft meegewerkt aan discriminatie, slavenhandel, oorlogen en milieuvernietiging. En zelfs als de huidige kerken zich niet aan die dingen schuldig maken, wordt toch vaak de organisatie tot doel verheven, worden individuen ondergeschikt gemaakt aan het resultaat, en worden voorwaarden gesteld voor deelname boven de onvoorwaardelijke liefde van God. Ik zat vaak op zondagmorgen onrustig op mijn stoel heen en weer te schuiven, omdat ik weer de boodschap hoorde dat ik eigenlijk meer zou moeten bidden, meer zou moeten Bijbel-lezen, meer zou moeten getuigen, minder zou moeten zondigen, of meer op God zou moeten vertrouwen. Ik geef eerlijk toe dat ik mogelijk overgevoelig ben voor dit soort boodschappen, dat ik door ervaringen in het verleden aanbevelingen en suggesties snel interpreteer als dwingend en controlerend. Het is een feit dat heel wat christenen zich niet zo schuldig voelen als ik, en na de zondagdienst vrolijk naar huis gaan. Maar dat ik allergisch ben voor wetticisme wil niet zeggen dat er geen sprake is van wetticisme. Ik ben ook allergisch voor huisstofmijt en ga daardoor snotteren en niezen. Anderen hebben er geen enkele last van, merken er niets van. Maar dat wil niet zeggen dat er geen huisstofmijt bestaat. Ik ben er alleen gevoeliger voor dan anderen.
Het punt is dit: als ik de kerk niet als veilige plek ervaar, is de kerk voor mij geen veilige plek. Ik moet denken aan het verhaal dat de Amerikaanse auteur Philip Yancey vertelt in What’s So Amazing About Grace, en dat ik waarschijnlijk vaker heb aangehaald. Hij vertelt over een ontmoeting met een verslaafde prostituee, die hem vertelde dat ze tot twee maal toe een abortus had ondergaan, omdat ze geen geld had om voor kinderen te kunnen zorgen. Yancey vroeg haar waarom ze niet met haar problemen naar de kerk was gegaan. “De kerk?”, reageerde ze ongelovig. “Waarom zou ik naar de kerk gaan? Die laat me alleen maar nog slechter over mezelf denken, dan ik uit mezelf al doe.” Als mensen als deze vrouw, en als ik, hoe getraumatiseerd of overgevoelig ze zijn, zich in de kerk afgewezen en veroordeeld voelen, is dat iets om serieus te nemen, niet om onder het tapijt te schuiven. Kennelijk betekent het dat de kerk niet de onvoorwaardelijke liefde van God predikt, en niet uitleeft wat er staat in Romeinen, dat er nu geen veroordeling is voor hen die in Christus Jezus zijn. Als mensen de kerk niet als veilige plek ervaren, is dat misschien omdat de kerk geen veilige plek is voor mensen zoals zij.

Maar zelfs al lag het probleem wel bij mij en bij mij alleen - ik ben bereid die mogelijkheid open te laten. Ik besef immers dat ik door die ervaringen in mijn jeugd beschadigd ben, en ik zie inderdaad in mijn leven een patroon van wantrouwen ten opzichte van organisaties en gezagsdragers. Ik weet dat mijn reacties voortkomen uit pijn, en dat ik de kerk waarneem door een gekleurde bril. Zelfs al heb ik het totaal bij het verkeerde eind ten aanzien van de veiligheid van de kerk, dan nog was het van mijn gesprekspartner onterecht de verantwoordelijkheid voor mijn genezing, mijn herstel, bij mij neer te leggen. Ik moest me namelijk maar over mijn pijn en schuldgevoel heen zetten, en een plek opzoeken die ik als onveilig en beschadigend ervaar. Zolang ik dat niet deed, was ik ervoor verantwoordelijk dat ik niet veranderde. Ik moest me schuldig voelen over het feit dat ik uit de kerk wegbleef. Maar dit is alsof je iemand die ligt te verdrinken voorhoudt dat hij maar had moeten leren zwemmen, of iemand die gewond aan de kant van de weg ligt, kwalijk neemt dat hij niet naar de eerste hulp post wil kruipen. Het is alsof je de gebroken vaas ervan beschuldigt dat hij zichzelf niet kan lijmen. Het feit is namelijk dat ik ziek ben en mezelf niet kan genezen, dat ik beschadigd ben en mezelf niet kan herstellen.
Jezus vertelt het verhaal van een man die door rovers wordt overvallen, en vervolgens naakt en half dood aan de kant van de weg wordt achtergelaten. Er komt een leviet voorbijlopen - een religieus persoon die in de tempel werkte (zeg maar de kerk van die tijd). Hij gaat met een boogje om de man heen. Hij wil zich namelijk niet verontreinigen volgens de reinheidswetten van die tijd. Hetzelfde gebeurt met een priester die voorbijkomt, ook die passeert de man aan de andere kant van de weg. Hij negeert hem. Laat iemand anders hem maar helpen. Hij wil zich niet verontreinigen. Dan komt een verguisde inwoner van Samaria, die de man ziet, bij hem neerknielt, zijn wonden begiet met olie en wijn, verbindt, en hem naar een herberg toebrengt en daar genoeg geld achterlaat dat er goed voor hem gezorgd kan worden. Het punt is dat de man zichzelf niet kon helpen. Hij kon niet achter de leviet en de priester aan kruipen. Hij kon hen niet volgen naar de tempel, hoe goed de tempel ook is, en hoe belangrijk de eredienst en de heiligheid van de leviet en de priester ook waren. De gewonde man krijgt dan ook niet het verwijt dat hij niet genoeg deed voor zijn eigen genezing. De leviet en de priester krijgen het verwijt, namelijk dat zij niet van hun pad afweken om de man op te zoeken en hem te helpen. Om hem lief te hebben, zoals de Samaritaan dat deed. De verantwoordelijkheid lag bij de passanten. Uiteindelijk deed de Samaritaan het goede - hij hielp de gewonde man met onvoorwaardelijke liefde en bracht hem onder in een veilig thuis (volgens mij kan de herberg ook als beeld van de kerk gelden, maar dan de kerk als een gemeenschap waar gewonde mensen een thuis vinden waar de kunnen herstellen). De Samaritaan nam het initiatief.
Hetzelfde zien we in andere gelijkenissen. Het is de herder die in actie komt om het verloren schaap te zoeken. Het schaap hoeft zich er niet voor te verantwoorden dat hij de weg niet kon terugvinden. Het initiatief ligt bij de redder. In plaats van de gebroken mensen buiten de kerk ervan te beschuldigen dat ze niet naar de kerk gaan, zouden gelovigen deze mensen kunnen opzoeken en liefhebben. Niet om ze zo naar de kerk te krijgen, maar omdat ze waardevolle mensen zijn, die liefde nodig hebben. Het gaat er niet om of deze mensen uiteindelijk op zondag naar een georganiseerde bijeenkomst komen, maar of ze merken dat er een gemeenschap is van mensen voor wie ze belangrijk zijn, en door wie ze de liefde van God leren ervaren. Daardoor zullen de gebroken mensen gaan genezen. En daardoor zullen ze misschien ook hun diepgewortelde wantrouwen tegen de organisatie, hun overgevoeligheid voor regels en eisen, kwijtraken.

Maar ook dat is niet het antwoord. Want niet alleen kan ik mezelf niet genezen of veranderen, de kerk kan dat ook niet. Hoeveel initiatief gelovigen ook nemen: de kerk kan mij niet genezen. Een organisatie, welke organisatie dan ook, kan mij niet veranderen. Andere mensen kunnen mij niet overtuigen van de onvoorwaardelijke liefde van God. Alleen God kan dat. Alleen God kan genezen, veranderen en overtuigen, door de Heilige Geest. Inderdaad, God wil daarvoor soms de kerk gebruiken, soms een organisatie, soms andere mensen. Hij kiest er soms voor te handelen via instrumenten. Maar Hij is daar niet van afhankelijk. De kracht komt altijd van Hem en alleen van Hem, en wij kunnen hem niet in onze kanalen vangen. Wie genezing afhankelijk maakt van de kerk, wie het instituut beschouwt als het enige kanaal waardoor Gods kracht tot mensen kan doordringen, zoals mijn gesprekspartner dat deed, maakt er een afgod van. Die schrijft aan een Aardse instantie, een menselijke organisatie, een eigenschap toe die alleen aan God toehoort. Die plaatst een geschapen voorwerp, een begrensd instituut op een voetstuk dat alleen toekomt aan de ongeschapen God, die niet aan grenzen onderwerpen is. Die kiest voor religie - zoals de leviet en de priester in de gelijkenis - en ik meen me te herinneren dat Jezus daar geen fan van was.
We kunnen God niet voorschrijven welke middelen hij moet gebruiken en aan welke methodes hij zich moet houden. God handelt zoals hij zelf wil handelen. Hij geneest op de manier die hij zelf uitkiest. Het heeft dus geen zin mensen naar de kerk te sturen om zo genezen te worden. De kerk kan mensen namelijk niet genezen. Wel is het mogelijk om in de kerk in contact te komen met God, de grote Geneesheer. Maar God is niet beperkt tot de kerk. Wie oprecht met een ander bewogen is, die hem of haar genezing en herstel gunt, verwijst hem of haar niet naar een instituut, maar naar God. Die brengt hem in contact met de bron van Liefde en Genezing, door in woorden te vertellen over Gods goedheid en zijn grootheid, maar ook door zelf als kanaal van zijn liefde te fungeren. Door niet te veroordelen, maar het goede voor de ander te zoeken. Door te luisteren en de waarheid te spreken. Door te zijn als de Samaritaan in de gelijkenis.
En ik geloof oprecht dat een gebroken mens, die de onvoorwaardelijke, onbegrensde liefde van God begint te ervaren (zelf of door anderen heen), daardoor zal veranderen. Daardoor genezing zal ervaren. En in de relaties die hierdoor ontstaan, die zich baseren op die onvoorwaardelijke liefde, zal ook de Kerk zichtbaar worden, het ware Lichaam van Christus, de Tempel van God. Niet als afgod, als doel in zichzelf, maar als resultaat, als onontkoombaar gevolg. Dat is wat de bijbel belooft. Dat is het evangelie.