vrijdag 20 mei 2011

Doe wat je wilt 1: het falende dieet

Het is niet zo makkelijk het toe te geven, vooral niet op internet, maar ik heb mij de afgelopen maanden niet goed aan mijn dieet gehouden. Ik ben een paar jaar geleden dertig kilo afgevallen met een bepaald eetpatroon. Maar de laatste maanden haalde ik vaak ‘s ochtends een broodje en een croissant op het station, nam ik taart als er op werk getrakteerd werd, haalde ik ‘s avonds op het station ook een snack of iets bij de koffie, en dronk ik ‘s avonds een biertje met wat erbij. Het gevolg ervan is dat ik weer heel wat kilo’s ben aangekomen, weer grotere broeken moet dragen en niet op de weegschaal durf te staan. Zelfs een collega op werk zei gisteren dat ik dik begon te worden. Dat voelt niet goed, natuurlijk. Ik wil graag weer een paar kilo’s kwijt. Maar het blijkt niet makkelijk weer consequent te zijn met diĆ«ten. Ik heb de neiging om me schuldig te gaan voelen als ik ben aangekomen, of als ik weer wat ongezonds heb gegeten, maar dat helpt weinig. Ik wordt daardoor alleen maar gefrustreerd over mijn dieet. Ik kan mezelf belonen als ik een bepaald streefgewicht heb bereikt, maar dan nog blijft mijn verlangen naar ongezond eten. En over lichaamsbeweging moeten we het helemaal maar niet hebben. Ben ik gedoemd om tot het eind van mijn leven dingen te doen zoals sport, waar ik niet van geniet, en niet datgene te eten waar ik eigenlijk trek in heb? Ik ellendig mens! Wie zal mij redden uit dit lichaam dezes doods?

Een verwijzing naar Paulus lijkt frivool in dit verband, maar is wel relevant. In een discussie op een blog las ik een tijdje geleden namelijk de uitspraak dat het er in het christelijk geloof om gaat dat wij dingen gaan doen die we niet willen. Wat wij willen is namelijk niet goed. De taak van predikers in de kerk is om ons zover te krijgen ons gedrag te veranderen. Zo lijkt het er vaak aan toe te gaan in diensten, ten minste die van de evangelische kerken die ikzelf heb meegemaakt. Ik overdrijf een beetje, maar als ik ze goed heb beluisterd zijn de preken enerzijds bedoeld om ons van kennelijk ongewenst gedrag af te krijgen. We moeten onszelf beheersen en de verleiding weerstaan. Alleen als we heilig zijn, zijn we immers ‘goede christenen’. Als we toch in de fout gaan, moeten we ons schuldig voelen, slecht over onszelf denken, en zo snel mogelijk God om vergeving vragen.
Aan de andere kant roepen de preken ons op het gewenste religieuze gedrag te vertonen: bidden, bijbellezen, kerkdiensten bezoeken, geld geven, evangeliseren et cetera. Het uitgangspunt daarbij is dat we dat uit onszelf niet willen, dus worden de negatieve consequenties beschreven van wat er gebeurt als we te weinig doen. Ik heb wel eens horen beweren dat we geestelijk gezien uit de lucht zouden storten als we geen stille tijd hielden (zoals arenden uit de lucht vallen als ze niet elke dag hun veren poetsen). We mogen dus positief over onszelf denken als we ons tot dit gedrag weten te zetten en moeten ons schuldig voelen (opnieuw) als we tekort schieten. We zijn ‘slechte christenen’ als we falen.
Maar deze oproepen zijn meestal niet effectief. Sterker nog, ze hebben vaak het tegenovergestelde effect. Onze strijd tegen verleiding lijkt nooit gewonnen te kunnen worden, en we lijken alleen maar vaker te struikelen hoe meer we proberen ‘nee’ te zeggen. Maar dit kunnen we niet publiekelijk toegeven, want dan ziet iedereen hoe slecht we eigenlijk zijn. Dus doen we alsof wij beter zijn dan anderen en vooral dan de mensen buiten onze groep. Aan de andere kant worden al die kennelijk zo goede en mooie activiteiten een sleur en een plicht. We hebben steeds meer energie nodig om ons ertoe te zetten, en van het podium moeten steeds krachtigere oproepen en sterkere dreigementen worden geroepen om bij de gemeenteleden iets gedaan te krijgen. Als het ons wel lukt om de discipline vol te houden, worden we trots. Als het ons niet lukt, raken we overspannen.

Deze boodschap is wat de Amerikaanse schrijver Dallas Willard ‘het evangelie van zondemanagement’ noemt. Ik heb er afgelopen zomer een serie over geschreven op deze blog, en waarschijnlijk zeg ik in dit en het volgende bericht in grote lijnen hetzelfde als toen, maar hopelijk wel in andere bewoordingen en met een andere insteek.
Want in die discussie die ik zojuist aanhaalde, reageerde iemand met de woorden: ‘Mensen doen altijd wat ze willen.’ Ik geloof dat deze reageerder gelijk had. Als wij iets doen - wat dan ook - is dat altijd omdat we het willen (behalve waar het gaat om stoornissen of onbewuste reflexen). We maken voortdurend keuzes. Om uit bed te komen, om de computer aan te zetten, om de stad in te gaan, om een vriend te bellen. Als we een verleiding weerstaan is dat omdat we dat willen, net zoals we het willen als we toegeven. Als we onze stille tijd houden is dat omdat we het willen, net zoals wanneer we ‘s ochtends niet uit de bijbel lezen.Als we niet meer doen wat we willen, zijn we geen mensen meer. Dan zijn we als robots geworden. Evangelischen gebruiken wel eens termen als ‘aan onze eigen wil sterven’ of ‘de eigen wil breken’ - maar dat kan niet. Ook onze keuze om niet te doen waar we naar verlangen is een uiting van onze wil, het is iets dat we zelf doen. En zelfs als overheersers of manipulatieve types -sekteleiders of dictators- onze keuzevrijheid inperken en ons laten doen wat zij zelf willen, is het een uiting van onze wil dat we hen die macht geven.
Predikers kunnen ons dus niet iets laten doen wat we niet zelf willen. Het enige dat ze kunnen is ons iets anders laten willen. Ze moeten ons ervan overtuigen dat de ene keuze beter is dan de andere, dat wil zeggen dat ze moeten inspelen op onze motivatie. Ik heb al eerder betoogd dat er niet zoiets is als ‘wilskracht’, als een aparte menselijke eigenschap. We doen per definitie wat we willen. De vraag die we ons moeten stellen is: Waarom willen we wat we doen?

Wat we willen, wordt bepaald door twee factoren. Een daarvan komt van binnenuit (ons verlangen). De ander komt van buitenaf (de gevolgen van het gedrag). De ene is intern - een grote, kolkende, zinderende krachtbron die ons elke dag opnieuw ertoe krijgt ons bed uit te komen en de deur uit te gaan. De andere is extern, de oordelen waarmee we steeds weer afwegen welke consequenties een keuze voor ons zal hebben, goede of slechte. Hoe de balans tussen ons verlangen (interne motivatie) en de gevolgen ervan (externe motivatie) doorslaat, bepaalt wat we op een bepaald moment doen. Of we bidden, of bijbellezen, of nog een tweede stuk appeltaart met slagroom nemen, ook al weten we dat de weegschaal de volgende dag meer zal aangeven. Als ik me moe voel, en een zware dag achter de rug heb, is mijn verlangen naar ‘comfort food’ zo sterk dat de angst voor het toegenomen gewicht er niet meer tegenop weegt. Als ik lekker in mijn vel zit, en productief ben geweest, merk ik dat ik goed voor mezelf wil zorgen en de taart dus kan laten staan.
Als iemand ons tot een bepaald gedrag wil krijgen (of ons met een bepaald gedrag wil laten stoppen) -ook al zijn we dat zelf- moet hij de balans laten doorslaan. Meestal gebeurt dat door aan gedrag bepaalde consequenties te verbinden. Het verlangen, de energiebron, de interne motivatie IS nu eenmaal gewoon. Het gaat dus bij pogingen van gedragsverandering (of zondemanagement) om externe motivatie. Het kan zijn dat iemand een beloning in het vooruitzicht wordt gesteld (een ereplaats in de hemel, een gezegend leven op Aarde, de goedkeuring van God), maar de automatische tegenhanger daarvan is dat iemand wordt bedreigd met straf bij het niet veranderen van het gedrag (de hel, ziekte en financieel ongerief, en Gods afkeuring). Als iemand maar bang genoeg is, kiest hij ervoor niet te doen wat uit zijn verlangen voortkomt. Dan wil hij dus datgene doen waar hij niet uit zichzelf naar verlangt. Let op: hij doet dus nog steeds wat hij wil. Wat is veranderd is zijn motivatie. Hij wil nu iets doen vanwege een externe motivatie, in plaats van uit een interne motivatie.
In een discussie op de Internetmonk-blog over de liefde van God las ik bijvoorbeeld het volgende commentaar: “If everyone is going to always have the chance to be redeemed, then why should I spend my time helping them? I’m going to Japan in a few days to help with earthquake relief and evangelism for the summer. My motivation is the fact that, with Japan’s small Christian population, most of that nation is heading for Hell. And that thought distresses me so badly I can’t describe it. Because I don’t want anyone in Hell, I want to go and spread the gospel and show Christ’s love to them so they can be saved from that terrible punishment. But if they can gain salvation in Hell, then all the wind is taken out of my sails. Suddenly, there’s no urgency to spread the Gospel. I mean, sure they could spend a long time in Hell, but they’ll get out eventually. And 100 years, 1 million years, 100^100^100 years in Hell is nothing compared to eternity in Heaven, so they aren’t losing anything by not knowing Christ here. I might as well just sight see in Japan.”
Deze man vindt de boodschap over de liefde van God, zoals die geopenbaard is in Jezus Christus, dus niet mooi genoeg om er uit zichzelf over te gaan vertellen. Hij is niet enthousiast over het goede nieuws, wat volgens mij wil zeggen dat hij er niet van overtuigd is dat het werkelijk goed is. Zijn interne motivatie schiet tekort om hem tot actie aan te zetten. Hij kan alleen tot handelen worden gebracht door de dreiging dat mensen naar de hel gaan, dat mensen gestraft worden als ze niet geloven, of als Hij ze niet over Jezus heeft verteld. Ik vermoed (maar dat schrijft hij verder niet in zijn reactie) dat zijn motivatie om heilig te leven, is dat hij bang is dat God anders boos op hem is, of dat gestraft zou worden als hij niet goed genoeg zou zijn. Zijn motivatie om naar de kerk te gaan of bijbel te lezen zou wel eens hetzelfde kunnen zijn. God kan alleen van hem houden als hij hard zijn best doet. Als God toch wel van hem zou houden, ongeacht wat hij wel of niet deed, waarom zou hij dan nog zijn best doen? Waarom zou hij er dan niet op los leven? Kennelijk is hij er niet van overtuigd dat het liefhebben van God en de naaste (wat heilig leven eigenlijk is) goed en waardevol is in zichzelf, en dat het leven in afhankelijkheid van God het beste leven is dat een mens kan leiden. Hij wordt alleen gemotiveerd door angst voor straf (en verlangen naar beloning), en niet door liefde. En zeer waarschijnlijk (maar ook dat vul ik in zonder dat hij het zelf schrijft) vindt hij dat hij te weinig doet, is hij boos op zichzelf over zijn falen en voelt hij zich schuldig.

Zo werkt dat bij externe motivatie - angst voor straf, verlangen naar beloning: het leidt tot frustratie. “Wat ik verlang te doen, het goede, laat ik na; wat ik wil vermijden, het kwade, dat doe ik”, schrijft Paulus. “Wie zal mij, ongelukkig mens, redden uit dit bestaan dat beheerst wordt door de dood?” En kijk, we zijn terug bij het begin van dit bericht! Maar lijkt dit vers niet te suggereren dat we niet doen wat we willen (of doen wat we niet willen)? Op het eerste gezicht wel - maar let op: het gaat in dit hoofdstuk over de wet. Paulus zegt dat hij ervan overtuigd is dat de wet heilig is, en de geboden heilig, rechtvaardig en goed. Ik ben er ook van overtuigd dat mijn dieet goed is, en dat lichaamsbeweging gezond is. En ook dat het slechte gevolgen heeft als ik me er niet aan houd. Maar dat maakt het niet makkelijker het te doen. Daar ligt het kennelijk niet aan.
Wat Paulus hier volgens mij bedoelt, is dat hij een conflict ervaart tussen zijn interne motivatie en de interne motivatie. Tussen de goede wet van God die hem van buitenaf motiveert, en de ‘wet van de zonde, die in mij leeft’, die hem van binnenuit motiveert - twee wetmatigheden. Let op dat hij daarbij steeds blijft spreken over zijn ‘ik’-het instrument waarmee hij 'wil'- dat is dus kennelijk niet verkeerd-  “Ik wil het goede wel, maar het goede doen kan ik niet.” Hij merkt dat hij op momenten kiest voor datgene waarvan hij weet dat het slechte gevolgen zal hebben, en dat hij op andere momenten niet kiest voor datgene waarvan hij weet dat het de beste gevolgen zal hebben. Zijn interne motivatie wint het van de externe motivatie en hij is gefrustreerd. Maar als hij zichzelf zou proberen te veranderen door de wet, van buitenaf, zou hij alleen nog maar meer gefrustreerd raken - ‘Ik zou immers niet weten wat begeerte was als de wet niet zei: ‘Zet uw zinnen niet op wat van een ander is’.’ Mijn trek in taart zal alleen maar toenemen als ik mezelf verbied ooit nog taart te eten. En ik zal me nog schuldiger voelen als ik het wel doe.
Maar de interne motivatie kan Paulus niet zelf veranderen: niet door rationele argumenten, niet met beloningen of dreigementen. Hij kan de drijvende kracht van zijn verlangen niet op eigen beweging aanwakkeren of uitblussen. Die IS. Maar dat Paulus geen instrumenten heeft om zijn innerlijke motivatie te veranderen, wil niet zeggen dat er geen verandering mogelijk is. Paulus kan er namelijk wel voor kiezen zich open te stellen voor iets dat de innerlijke motivatie aanwakkert: liefde.

In het volgende bericht meer over de redenen dat externe motivatie gedoemd is te falen, en over de veranderende kracht van de liefde. En hoe dat te maken heeft met mijn dieet.