vrijdag 9 december 2011

Presteren is contraproductief 1: werken

Een tijdje geleden deed ik mee aan een cursus stressreductie op kantoor. Het zegt al iets over onze maatschappij dat er cursussen over dit onderwerp nodig zijn, en kennelijk zo populair zijn dat er heel wat mensen een boterham mee kunnen verdienen. Maar daarover later in dit bericht meer. Het interessante van deze cursus was de methode, die we gebruikten. Met behulp van een bepaalde techniek leerden we onze hartslag in een mooi ritme te krijgen. Daarvoor maten we onze hartslag met een infraroodsensor (met de duim of via de oorlel). Het hartritme werd mooi zichtbaar in een grafiek. Bij stress was die grafiek chaotisch, zonder stress liet het een mooie sinus-achtige lijn zien. We deden een heel aantal oefeningen met het meetapparaatje. En ja, hoor, door me te concentreren op een positief gevoel en op een bepaalde manier op mijn ademhaling te letten, kreeg ik een mooi ritme op het scherm. Maar ik merkte al snel dat ik niet tijdens de oefening naar het scherm moest kijken. Zodra ik namelijk ging proberen in het ritme te blijven, schoot ik eruit. Zodra ik mijn best ging doen een goede score te halen, schoot ik in het chaotische patroon. De cursusleidster zei het ook al: ‘Proberen te presteren is contraproductief!’

Toen ik dat hoorde moest ik even slikken. Ik weet al langer dat ik mezelf niet kan verbeteren, dat mijn wilskracht tekort schiet, dat ik zwak ben. Ik kan het eenvoudig niet. Mijn overspannenheid heeft me dat wel geleerd. Ik heb ook geaccepteerd dat ik afhankelijk ben van Gods genade om te worden zoals ik bedoeld ben (hoewel ik daar herhaaldelijk aan herinnerd moet worden. Daarom schrijf ik er zo graag over op mijn blog). Maar het probleem is kennelijk nog groter dan ik al dacht: willen presteren, bepaalde resultaten willen halen, is niet alleen niet effectief, het verhindert zelfs dat we bereiken wat belangrijk is. Het werkt ons tegen. Onze prestatiedrang is niet alleen een niet functionerend hulpmiddel, een ongeschikte methode, ze is een actieve vijand, die onze menselijkheid op de korrel neemt. En dat is een ongemakkelijke gewaarwording in een wereld waar alles draait om je prestaties.
Op het werk zijn we gevangen in een functiewaarderings-cyclus. We spreken doelen af die we moeten halen, en of we goed presteren bepaalt of we loonsverhoging krijgen. En als we meerdere malen tekortschieten dreigt ontslag. Maar lees ook eens de krant, of kijk TV. Onze waarde hangt af van wat we presteren, of we carriere maken, of we ons luxe kunnen veroorloven. We moeten alles op orde hebben, een eigen huis en een auto, we moeten ons op een bepaalde manier kleden, en er op een bepaalde manier uitzien. Ik las laatst zelfs dat mannen zich botox laten inspuiten, om er fris en uitgeslapen uit te zien! En wie worstelt met ziekte of problemen moet zijn of haar best doen om er weer uit te komen. Elke dag staat er wel iets in de krant over een nieuw dieet of een nieuw fitnessregime. Je zou je haast schuldig voelen omdat je er niet aan meedoet.
We worden van alle kanten bestookt met de boodschap dat we ons moeten inspannen om aan bepaalde maatstaven te voldoen. “The culture of control tends to characterize both the “secular” and religious sphere these days”, concludeert de Mockingbirdblog. “The rather depressing underlying assumption is that the purpose of life is not peace or contentment but performance.”

Mockingbird noemt niet voor niets naast de seculiere omgeving, ook de religieuze wereld. Want niet alleen de kranten en de TV bestoken ons met de boodschap dat we moeten presteren, ook de kerk kan er wat van. Ik sprak laatst met iemand die onlangs de evangelische kerk had verlaten. Hij was geweest op een conferentie over de huiskerkbeweging. Daar sprak Milt Rodriguez. Hij had het erover dat 80 procent van de preken in de evangelische kerken gaan over wat de toehoorders moeten doen of laten. Mijn gesprekspartner was daarop boos opgestaan en had de zaal verlaten. Hij was niet boos op de spreker, maar boos op de predikers in de kerk. Hij had zich namelijk op dat moment gerealiseerd dat inderdaad de meeste preken in de kerk waar hij naartoeging hem opriepen meer te doen, harder te werken, om minder te zondigen.
En ik vind zelf 80 procent een nog vrij lage inschatting. Laatst was ik in een dienst waar over de brief van Paulus aan de kolossenzen werd gepreekt. Een brief die gaat over de kracht van Christus in ons, onze hoop op goddelijke heerlijkheid, en die duidelijk maakt dat religie ons niet dichter bij God kan brengen. De prediker erkende dat ook: ‘Het gaat niet over religie’, beweerde hij. Maar vervolgens sprak hij niet over Christus, waar het in de Kolossenzenbrief over gaat, maar legde hij uit dat we op een bepaalde manier moesten leven, en geen slechte taal moesten gebruiken (‘zodat andere mensen daaraan kunnen zien dat we christenen zijn’) en dat we ons moeten inzetten voor de kerk (‘door naar de dienst te komen, door te geven, door een taak op ons te nemen.’). Ik zat zoals vaker weer eens op mijn stoel heen en weer te schuiven - de spreker had nu juist gezegd dat het in het geloof niet ging om religie, en hij had niet door dat hij zijn toehoorders een religie oplegde.

En het gaat niet alleen om taken of bepaald godsdienstig gedrag (bijbellezen, niet vloeken). De kerk verwacht van ons ook dat we ons leven op orde krijgen, dat we onze zonden overwinnen, dat we onze problemen achter ons laten. Toen ik een keer in de kerk vertelde dat ik was teruggevallen in een gewoonte waar ik dacht vrij van te zijn geworden, werd ik na afloop aangesproken door een kerklid. Die vroeg me of ik geloofde dat ik voor altijd vrij kon worden van die gewoonte. Ik antwoorde van niet - ik meende dat ik er wel minder last van zou kunnen hebben, maar dat ik niet kon beloven dat ik nooit meer kon terugvallen. “Ik geloof niet dat het in dit leven mogelijk is om volmaakt te zijn”, stelde ik. Maar de ander verwijtte me te weinig geloof. Hij vroeg of ik er wel voor had laten bidden. Volgens hem was volmaakte vrijheid nu al mogelijk. Het enige dat hij bij mij bereikte was dat ik tegen hem nooit meer eerlijk zou zijn over mijn worstelingen.
Hij was eigenlijk hetzelfde als de verpleger over wie ik hoorde van een vriend. Hij was in het ziekenhuis met iemand die in een rolstoel zit vanwege spierzwakte. Daardoor valt ze vaak en als ze zich heel erg inspant krijgt ze verlammingsverschijnselen. De verpleger had haar een paar minuten aangehoord en zei toen: “Ik geloof je niet.” Er was namelijk geen neurologische afwijking gevonden. Hij vond dat ze zich aanstelde, en dat ze nu heel erg haar best moest gaan doen. Ze moest zich gaan inspannen en zou zo verbetering vertonen. Maar zelfs al zouden aan haar symptomen geen fysieke afwijkingen ten grondslag liggen, dan zouden ze veroorzaakt zijn juist doordat deze jonge vrouw zo ver over haar grenzen was gegaan, en zich zo hard had ingespannen. Tegen iemand met depressie kun je ook niet zeggen dat hij zich maar beter moet gaan voelen. Maar nee, ze moest het maar hard genoeg willen en dan zou ze haar eigen probleem kunnen overwinnen.
Mockingbird haalt een schrijnend voorbeeld aan uit het boek Alcoholics Anonymous, waarin een deelnemer aan het programma praat met een bankdirecteur. Het gaat om een werknemer, die drie maanden afwezig is geweest om een oplossing te vinden voor zijn alcoholprobleem. Het bestuur van de bank wil hem no een kans geven. De herstellende alcoholist -die al drie jaar droog staat- vraagt de directeur hem met zijn medewerker te laten spreken. “Oh no,” the bank executive demurred, “this chap is either through with liquor, or he is minus a job. If he has your will power and guts, he will make the grade.” Als er iets een recept is voor een terugval is dat het wel! Deze alcoholist moet met zijn wilskracht zijn verslaving onder controle houden, of hij raakt zijn baan kwijt. Hij moet presteren. Dat leidt tot een gevoel van plicht, van druk, van angst. En dat zijn juist de gevoelens die hij probeerde te verdoven met zijn drank. Het is een bij voorbaat verloren strijd.
Volgens Mockingbird zijn de ‘vooruitgangschristenen’ net zo als deze bankdirecteur, de gelovigen die menen dat mensen zichzelf kunnen verbeteren, dat ze vooruitgang kunnen boeken als ze dat maar willen, en dat het aan henzelf te wijten is als ze terugvallen. “The progress Christian shares the heathen thinking about the mechanics of the human being. Give, get.  Pay, receive.  Work, pay.  Offer, exchange.  Tell the truth, avoid depression and addiction. The relentless pursuit of perfection. The process of perfecting ourselves.  You act, and Jesus reacts.  Progress Christendom abides by these rules. Progress may sneak some language into his lexicon about “relying on God” or “letting go,” but the listener should not be deceived into thinking that progress does not believe that a little prayer and elbow grease will solve the problem.”

Maar ik moet niet alleen naar de kerk wijzen. Als je naar iemand wijst, wijzen er direct drie vingers terug naar je zelf. Daar ben ik me erg goed van bewust. De drang te willen presteren bevindt zich vooral in mijzelf. Ik laat mijn gevoel van eigenwaarde, mijn liefde voor mezelf, afhangen van wat ik tot stand breng. Of ik genoeg schrijf, of ik genoeg bijbelstudie doe, of ik genoeg vrienden heb, of ik vrijgezel ben (of niet meer). Al was het alleen maar of mijn huis is opgeruimd en of de keuken is schoongemaakt. Het doen van het huishouden wordt een prestatie - en ik denk slecht over mezelf als ik het een weekje laat schieten. Dus probeer ik mezelf er weer toe te brengen de schoonmaakspullen ter hand te nemen - niet omdat ik het graag schoon wil hebben, maar omdat ik anders in mijn eigen ogen tekort schiet. Zo gaat het de hele week door, de hele maand, het hele jaar.
En de wortel van het probleem zit nog dieper dan dat. Ergens heb ik het idee dat mijn leven zou kunnen mislukken. Ik heb het idee gekregen dat ik in mijn leven bepaalde doelen moet halen, en dat God teleurgesteld zal zijn als ik daarin tekortschiet. Ik geloof dat mijn leven op een bepaalde manier moet verlopen, en dat het anders niet waardevol zou zijn. God heeft een plan voor mijn leven uitgestippeld, en als ik een voet links of rechts van die lijn zet, wordt zijn doel nooit bereikt. Ik ben voortdurend aan het evalueren of ik wel genoeg gedaan heb, of ik wel bouw met steen, en niet met stro of hout (om de beeldspraak van 1 Korintiers 3 te gebruiken). Ik moet van mezelf groeien, ik moet genoeg vrucht dragen, om voor God mee te tellen en door Hem beloond te worden.
Ik word er moe van, en ik ben niet de enige. Zo signaleren de schrijvers van Mockingbird een recente epidemie van slapeloosheid bij vrouwen. Bij een studie in 2007 werd gevonden dat bijna 3 op de 10 vrouwen in de Verenigde Staten meerdere keren per week slaapmedicatie gebruiken. Drie van de vier patienten bij slaapklinieken zijn vrouwen. De slapeloosheid van de zwangerschap gaat over in de slapeloosheid door het huilen van de pasgeboren baby, maar vaak gaat de slapeloosheid niet meer over. De reden hiervoor? De noodzaak om als werkende vrouw, moeder, huisvrouw en echtgenoot te presteren. “We feel like it’s our job to anticipate any variant on The Day, much less The Life”, zegt er een. “If it rains will I need to change my schedule so I can drop off my kid and he doesn’t need to ride his bike in a downpour? We try to ward off anything that can interfere with the Good Day.” We willen de hectiek van het leven met onze wilskracht aan onze controle onderwerpen. Maar daardoor verpesten we ons leven. Want sommige dingen kunnen we niet controleren. We kunnen onszelf niet dwingen te ontspannen. We kunnen niet tegen onszelf zeggen: “Ga nu slapen.” Hoe meer we proberen in slaap te vallen, hoe wakkerder we ons voelen. Ik weet het uit ervaring. We kunnen niet ophouden ons zorgen te maken over de dag die komt, of over ons leven, door te proberen niet meer te piekeren. Hoe harder we proberen de bezorgheid weg te drukken, hoe bezorgder we worden. Onze prestatiedrang leidt tot stress, en teveel stress leidt tot overspannenheid. Stress leidt tot hartklachten, eczeem, slaapproblemen, en uiteindelijk tot de dood.
Control is a killer”, concludeert Mockingbird. Willen presteren is contraproductief.