dinsdag 3 december 2013

Over de drempel (5): de boodschap van de omhelzing

Ik herinner me nog goed een 25+ weekeinde van de EO, met als onderwerp de Heilige Geest. Een van de sprekers liet de zaal vier minuten naar God luisteren. Ik was nog wat onzeker, maar probeerde met mijn hart te ontvangen. Na een poosje kreeg ik het gevoel dat de Vader me wilde omarmen. Ik kon het echter niet geloven, waarschijnlijk was het mijn verbeelding. Ondanks mijn zenuwen liep ik naar voren om gebed te vragen. Alle leden van het nazorgteam waren bezet, behalve de spreker, die net van het podium kwam. Hij bad voor me en aan het eind zei hij: “Ik heb het idee dat God wil dat ik je een ‘hug’ geef.” En hij sloeg zijn armen om me heen en drukte me tegen zich aan.

Er zijn meerdere manieren om God te leren kennen. Niet het kennen van intellectuele zekerheden, maar het kennen in de zin waarin het woord in bijbelse tijden werd gebruikt (toen het woord ook voor geslachtsgemeenschap werd toegepast). Het relationele kennen. Dat zijn de bijbel (goed uitgelegd, dus theologie), de traditie, de natuur in haar schoonheid (hoewel die ‘rood van tand en klauw’ is), en het suizen van de zachte koelte waarin Elia de Heer ontmoette. De stem van God in ons hart, in ons binnenste. Ik geloof namelijk dat God met ons in contact staat, zich aan ons openbaart. Niet alleen via de heilige schrift, maar ook op een meer directe manier. Hij is er en Hij spreekt. Tot de een op de ene manier, tot de ander op de andere manier. Ik ken iemand die de Heer ontmoet tijdens het zingen van muziek, anderen ervaren zijn aanwezigheid tijdens het bidden, of in de kerkdienst. Sommigen bij het kijken van films. Anderen bij het ‘journaling’ - het biddend schrijven. Ik als ik over straat loop en in mijn gedachten met God spreek.
Ik zal nooit claimen dat de gedachten die dan in mij opkomen absoluut waar zijn (per slot van rekening is het onderbewuste van mensen tot veel in staat, ook tot het oproepen van Bijbelteksten en positieve bemoedigingen). Maar ik heb ook vaak meegemaakt dat de stem dingen tegen me zei die ik op dat moment niet voelde, of die op een bijna wonderlijke manier werden bevestigd door anderen. Ik ben die stem gaan vertrouwen. En die stem spreekt tot mij met liefde. De stem verzekert mij dat ik door God geliefd ben, dat hij blij met mij is, dat hij trots is op wat ik doe, dat ik niet bang voor hem hoef te zijn, ook niet als ik een paar weken niet met Hem gepraat heb. Hij brengt mij Bijbelteksten in de geest (dit jaar vooral de tekst: ‘Komt tot mij, allen die vermoeid en belast zijn, en ik zal u rust geven.’) Hij bevestigt mij. Hij geeft me leiding. En soms geeft hij beelden: dit voorjaar in de Anglicaanse kerk had ik de ervaring dat ik Jezus met liefdevolle ogen in mijn ogen zag kijken. Degene die tot mij spreekt heeft een bepaald karakter, en dat heb ik leren kennen. Het is namelijk sinds mijn kindertijd hetzelfde.

Een van de dingen die ik me de laatste maanden heb gerealiseerd, is dat ik niet in een theologie of een uitleg van de bijbel kan geloven die in strijd is met het karakter van God zoals hij zich al mijn hele leven aan mij openbaart. Zelfs niet als de stem van God in mijn binnenste maar een voortbrengsel zou zijn van mijn onderbewuste. Want ik kan niet handelen tegen mijn diepste overtuiging in zonder daaraan onderdoor te gaan. Het is zoals Frodo tegen Sam zegt aan het eind van de Lord of the Rings-serie: ‘You cannot always be torn in two.’ Te lang heb ik in een kerk gezeten waar van het podium uitspraken over God werden gedaan die tegen zijn karakter (door mij ervaren) in gingen: dat hij niet van mij zou houden zoals ik was, dat ik meer moest bidden en bijbellezen, dat ik bang moest zijn te kort te schieten. Te lang heb ik leerstellingen aangehangen die me bang voor Hem maakten, alsof Hij niet kon wachten me alsnog te straffen, terwijl Hij me juist probeert te overtuigen dat ik veilig bij hem was. Te lang heb ik gebeden geaccepteerd die suggereerden dat ik een ‘geest van onreinheid en verslaving’ had, terwijl Hij me juist wilde omhelzen. Ik heb geleerd dat schoonheid niet waardevol is, dat lezen een verslaving is, dat ik alles (mijn verlangens en mijn dromen) zou moeten opofferen. Dat Hij zo weinig om me gaf dat ik in de hemel veranderd zou worden zodat ik van zingen zou houden, of dat ik zelfs niet langer ‘man’ zou zijn maar onzijdig. Ik heb geprobeerd die leringen in evenwicht te houden met de woorden die ik van God ontving, maar dat had alleen maar als effect dat ik aan de woorden van de Heer ging twijfelen, dat ik er niet naar handelde, dat ik niet durfde mezelf te accepteren, zoals God mij accepteerde.
De laatste twee jaar heb ik een relatie met een hele lieve vrouw (nu ook daadwerkelijk mijn vrouw), die mij accepteert. En dat was (en is) een bizarre ervaring. Ze vindt het prima als ik soms geen antwoord weet, of als ik verward of moe ben, of zelfs chagrijnig. Ze houdt van mij als ik een afspraak vergeet, of me erger aan andere mensen. Ze accepteert dat ik van schrijven en lezen houdt, en van aquariums, en accepteert dat ik introvert ben. Ze accepteert me meer dan ik mezelf accepteer. Ik mag bij haar mezelf zijn, zonder dat ik aan mezelf hoef te werken, of mezelf hoef te veranderen. Ik ben genoeg. Dat is een bijzondere en helende ervaring. Eindelijk kan ik de teugels een klein beetje laten vieren en opgelucht ademhalen. Maar opnieuw geldt hier: als mijn vrouw al zo van mij kan houden, mij (met mijn goede en slechte eigenschappen) kan accepteren, waarom zou God dat niet kunnen? Waarom zou hij niet gewoon blij met mij kunnen zijn? Zoals ik ben? We kennen allemaal het mantra: ‘God houdt van je zoals je bent, maar hij houdt teveel van je om je zo te laten.’ Maar lees hem eens goed: hier staat dat God misschien in abstracte zin van je houdt, maar je nog steeds niet accepteert. Je bent nog steeds niet goed genoeg. Brennan Manning vormt deze zin zo om: ‘God houdt van je zoals je bent, niet zoals je zou moeten zijn.’

En de ironie is natuurlijk dat deze liefde me dus wel verandert. Omdat mijn vrouw mij zo onvoorwaardelijk accepteert, wil ik ook haar accepteren en stimuleren meer zichzelf te worden, wil ik voor haar koken ook als we dat niet hebben afgesproken, omdat ik van haar hou, en doe ik mijn best om niet al te vaak te mopperen, of cynisch te zijn. Zo is het natuurlijk met Gods acceptatie ook. De verloren zoon uit de gelijkenis zal ook zijn veranderd. Maar niet omdat hij moest veranderen! De vader omhelsde hem toen hij nog naar varkens stonk. ‘God houdt van je zoals je bent, en daarom blijf je niet dezelfde’. Alleen al het idee dat God werkelijk van me zou houden zonder dat ik bang voor hem hoef te zijn, vult me met dankbaarheid, doet me aanbiddingsliedjes zingen en laat me met een andere blik naar mijn medemensen kijken. En doet me lange blogberichten schrijven. En geeft me het verlangen te bidden en naar hem te luisteren.
Liefde wakkert het verlangen aan. Omdat God mij, de echte Johan, omhelst en accepteert, komt het verlangen uit mijn werkelijke binnenste. Deze verlangens zijn deel van mij, niet van buiten opgelegd, en ernaar leven voelt ‘vanzelf’. Ik ben zo geprogrammeerd om te handelen uit schuldgevoel en verplichting, dat ik er van schrik als ik opeens uit mezelf zin heb om te bidden, of dat ik uit mezelf graag naar de kerk wil, en niet uit discipline. Ik ben zo gewend aan de stok, dat ik verbaasd ben als die uitblijft. Dit ongedwongen verlangen is de manier waarop ik vrucht ga dragen. Jezus zei het al in Johannes 15: de manier om vrucht te dragen is door in Hem te blijven. Ergens anders zegt hij dat we in zijn liefde moeten blijven (v9). Als we dat doen, komt de vrucht vanzelf. Dat is dan niet meer iets waar we voor werken (gedreven door een verlangen naar beloning of angst voor straf), maar iets dat voor ons net zo vanzelfsprekend is als ademhalen of een favoriete hobby. Of knuffelen (om bij het voorbeeld van het huwelijk te blijven). Liefde geeft de toestemming om mezelf te zijn en wekt daardoor verlangen op.
Ik realiseerde me dit toen we een paar weken geleden in de kerk Galaten 5 lazen, over de werken van het vlees, en de vruchten van de Geest. Ik boog naar mijn vrouw toe en zei (zacht, natuurlijk) tegen haar: ‘De werken van het vlees zijn allemaal voorbeelden van respectloos zijn, naar jezelf en vooral naar anderen. Iemand die de vrucht van de geest voortbrengt, zal echter respectvol zijn’. Dat was een inzicht dat me (heel even) stil maakte. De ‘werken’ van het vlees zijn allemaal dingen die je actief moet ondernemen. Ze eisen een keuze, en wel de keuze om zonder respect te handelen. De vrucht van de Geest bestaat uit eigenschappen -geen handelingen- en dus niet om daden die je kunt verrichten. Je kunt blij doen, maar je kunt jezelf niet blij maken. Je kunt de vrucht van de Geest niet afdwingen. Je kunt er alleen naar verlangen. God kan, door zijn liefde, het verlangen in je opwekken om ook liefdevol te zijn. Van Gods liefde wordt je blij. Gods liefde neemt de behoefte aan agressie weg en maakt dat je behoeftes niet direct hoeven te worden bevredigd. Als God van je houdt, ga je anderen vriendelijker behandelen. Je wilt anderen helpen en goed doen, en blijft naast mensen staan in tijden van tegenspoed. Je wordt niet snel meer boos als je zekerheid is geworteld in de woorden van God. En je hebt geen verslavingen meer nodig als de leegte in je hart wordt gevuld door de omhelzing van je eeuwige Vader. De respectloze werken van het vlees zijn nu minder aantrekkelijk. En je gaat anderen behandelen zoals God jou behandelt: als waardevolle, unieke individuen, die een eeuwige betekenis hebben. Hoe dit leven er uitziet beschrijft Jezus in zijn bekende bergrede. Dit is het leven van het koninkrijk van God, het leven dat in Hem is geopenbaard, het leven dat onlosmakelijk verbonden is aan Gods onvoorwaardelijke liefde.

Als Jacobus waarschuwt dat een geloof dat geen vrucht voortbrengt, dood is, doelt hij op het hierboven beschreven proces. Mijn geloof in de kerk waar ik opgroeide was dood (en dat van veel anderen in die kerk ook, want ik zag weinig liefde, om van blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing nog maar te zwijgen). Het veranderde mij niet werkelijk, omdat het mij motiveerde door angst (en beloning. Maar de beloning was vooral het gevrijwaard blijven van straf. De hemel werd niet echt aanlokkelijk voorgesteld). Ik was bang dat God boos op mij zou worden, bang dat ik tekort zou schieten, en dus deed ik hard mijn best om te bidden en de bijbel te lezen. En omdat ik van huis uit een goede discipline heb, lukte dat ook. Vervolgens voelde ik me trots op mijn religieuze succes en mijn Bijbelkennis. Ik vond dat anderen ook zo moesten leven. Ondertussen voelde ik me diep schuldig over wie ik was. Ik verlangde namelijk nog steeds naar het lezen van verhalen (en nog meer naar het schrijven ervan), naar schoonheid, naar (ja, echt) seks. Dat kon natuurlijk niet. Ik kon mezelf niet accepteren. En als ik al ontevreden was over mezelf, dan God helemaal. Ik moest immers volmaakt zijn, zoals mijn hemelse vader volmaakt was. En elke zonde die ik deed droeg bij aan de pijn van Jezus aan het kruis. De tijd was bovendien kort.
Oh, mensen zeiden wel eens dat ik mezelf moest leren zien, zoals God mij zag. Maar ik wist dat God ten diepste boos op mij was, en mij en mijn verlangens moest afwijzen en straffen, als Jezus niet tussenbeide was gekomen. Dus deed ik nog meer mijn best. Het was een spiraal naar beneden die ermee eindigde dat ik diep, diep overspannen raakte. Maar ik ben ervan overtuigd dat als ik niet zo stressgevoelig was, ik was geƫindigd als de broeders op de voorste rij, die zich heel geestelijk voelden, maar er geen been in zagen mensen uit te sluiten uit de gemeenschap, mensen zwart te maken, met de armen over elkaar te zitten uit protest tegen nieuwe liederen, en een kerkscheuring te veroorzaken. Dat is volgens mij een werk van het vlees. Geen vrucht van de geest. Het is een teken van disrespect, van het niet waardevol vinden van mensen die anders geloven, of niet geloven (waarom zou je? God houdt niet werkelijk van ze, zolang ze niet veranderen of de juiste dingen gaan geloven.) Volgens mij was dit zowel voor mij, als voor de broeders in de kerk, een dood geloof.

De weg naar een leven dat vrucht draagt, loopt via de radicale liefde van God en dus via radicale zelfaanvaarding. Dat is het pad waar ik mezelf nu op bevind. Ik bedoel niet dat ik daarmee mijn slechte kanten goedpraat, of geloof dat ik zomaar levende kittens mag villen of mijn huwelijksbeloften mag breken. Goed blijft goed, slecht blijft slecht. Moraal blijft eeuwig. Gods liefde voor mij geeft mij, zoals ik al zei, juist het verlangen om goed te zijn en te doen, om te groeien in zijn beeld. Maar mijn goedheid of slechtheid heeft niks te maken met de mate waarin ik door God aanvaard ben, de mate waarin God van mij houdt en mij accepteert. Als God over David kon zeggen dat hij een man naar zijn hart was (met al zijn vrouwen en bijvrouwen, en de kwestie van Batseba), dan zegt hij dat ook van mij. Dat ik zijn oogappel ben en dat Hij gedurig weder aan mij denken moet (Jeremia 31:20). Dat is wat Jezus heeft laten zien. Greg Boyd noemt kerstmis in een van zijn preken ‘the bearhug from the manger’. De hele wereld bevindt zich al vanaf de eeuwigheid in de omhelzing van God, is wat Jezus laat zien. En hij is niet van plan om ons ooit nog te laten gaan. Zelfs niet als we tegen hem aanschoppen, hem beledigen, hem pijn doen. Die pijn accepteert hij namelijk net zo goed. Het kruis is daar ontegenzeggelijk het beeld van. Hij accepteert zelfs een gruweldood als misdadiger, zonder te reageren met straf. Dan accepteert Hij onze opstandigheid ook. Maar dat betekent dat ik mezelf ook op deze manier mag accepteren. Zonder voorwaarden. Met mijn onvolkomenheden. Ook als ik niet perfect ben (voor een perfectionist als ik is dat moeilijk).
Ik schreef een paar jaar geleden op mijn blog over een openbaring die ik had bij het lezen van Kind aan Huis van Brennan Manning, toen tot me doordrong dat als God mij al zo tegen zich aandrukte zodat ik zijn hartslag kon horen, zonder me te veroordelen, als God bij voorbaat tegen me zegt dat ik zijn geliefde zoon ben in wie Hij welbehagen heeft, dat ik mezelf dan ook niet moest afwijzen, ook niet om mijn (in mijn ogen) tekortkomingen. 'Alles, groot klein, belangrijk, onbelangrijk, veraf en dichtbij, heeft zijn plaats, zijn betekenis en zijn waarde. Door onze vereniging met Hem gaat niets verloren, raakt niets kwijt. Er is nooit een moment dat geen eeuwigheidswaarde kent, geen handeling staat op zichzelf, geen liefde blijft vruchteloos, geen gebed blijft onopgemerkt. 'Wij weten nu, dat God ALLE dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben' (Romeinen 8:28). Al die teleurstellende, waarneembare, of verborgen gebeurtenissen, ziektes, misverstanden, zondes, zelfs die van onszelf) zullen de uiteindelijk vervulling van ons leven dat in Christus verborgen is in God, niet verhinderen.' Dat lukte niet van het ene op het andere moment, en ik heb het er nog steeds moeilijk mee, maar het is wel de weg waar ik me sindsdien op bevind. Het maakt me vrijer. Het maakt me productiever. Het maakt me liefdevoller en begripsvoller. Het maakt dat ik de stem van God die in mijn hart tot me spreekt, eindelijk kan geloven. Dat ik me door hem kan laten omhelzen. Of althans, een beetje. Ik ben op de weg, maar ik ben nog niet aangekomen.

Eerder schreef ik over ditzelfde thema een blogbericht onder de titel ‘Ongelofelijk simpel’, dat nog wat verdieping biedt. Zo eenvoudig is het!