zaterdag 8 maart 2014

Het heilige evenwicht (2): Het is ook nooit goed!

Mijn vrouw en ik zagen in 2012 in de bioscoop opnames van het toneelstuk Frankenstein, geregisseerd door Danny Boyle, met Sherlock-acteur Benedict Cumberbatch in de hoofdrol als het monster (in een andere uitvoering, die we ook zagen, speelde hij dr. Frankenstein zelf, en speelde Johnny Lee Miller het monster. De laatste speelt Sherlock Holmes in de Amerikaanse serie Elementary. Maar dat allemaal terzijde). In het toneelstuk gaat dr. Frankenstein trouwen met zijn jeugdliefde. Hij heeft echter een geheim. Maar hij zal het zijn vrouw pas vertellen als ze getrouwd zijn! Na de plechtigheid, op hun huwelijksnacht komt het hoge woord eruit: Frankenstein heeft een levend wezen gecreëerd, maar is zijn belofte aan zijn schepsel, namelijk om hem een vrouw te maken, niet nagekomen. En nu heeft het wezen wraak gezworen. Als ze dat van te voren had geweten ...
Ook ik had een geheim dat ik pas na mijn huwelijk met mijn vrouw deelde. Nou ja, ze wist er wel van. Ik had haar namelijk verteld dat ik als tiener avonturenverhalen had geschreven. Ze was daar ook wel nieuwsgierig naar, maar ik had geaarzeld ze aan haar te laten lezen. Dat was voor als we samenwoonden, had ik besloten. Dus vorige maand was het zo ver en nam ze de ‘Avonturen van Joost, Cliff en Yoko’ ter hand. Zeven verhalen, getypt op een elektrische typemachine, over twee biologen en hun Japanse vriendin, die in allerlei gevaarlijke situaties verzeild raken. Zo komen ze dinosauriërs tegen, een witte haai, olifantenstropers en mensen uit de toekomst.
Ik was best zenuwachtig. Misschien vond ze het wel helemaal niets. Misschien vond ze ze kinderachtig. Maar niets van dat alles gebeurde. Mijn vrouw bleek zelfs enthousiast. Volgens haar waren de verhalen duidelijk van een getalenteerde jongen. Ik was volgens haar wel beter gaan schrijven door de tijd, en had wat meer inzicht gekregen in de psychologie van mijn karakters. Maar er was ook iets verloren gegaan. Ze had in mijn verhalen een Johan ontmoet die ze nog niet kende. Mijn oude verhalen hadden volgens haar een levendigheid die mijn recentere boeken misten. De hoofdpersonen stortten zich bijvoorbeeld in het avontuur. Maar terwijl ze in levensgevaar waren, verwonderden ze zich nog over bijzondere dieren en planten om hen heen. Ze hadden bovendien oog voor het andere geslacht - mijn hoofdpersonen zagen hoe aantrekkelijk de ander was. Ze durfden te handelen uit hun overtuiging. En ze herkende mij er in, mijn voorliefdes, mijn enthousiasme, mijn passie. Er was volgens haar niets in mijn verhalen waar ik me voor hoefde schamen.
Ik vertelde haar dat de verhalen inderdaad hoorden bij de ‘echte Johan’. Ik heb een verlangen naar avontuur, naar bijzondere omgevingen, bijzondere dieren, het beschermen van schoonheid en het doen wat goed is. En net als mijn hoofdpersonen was ik onder de indruk van sterke, zelfbewuste, avontuurlijke vrouwen. Dat is wat bij mij naar buiten komt als ik mezelf ben. Maar ik had inderdaad niet zo durven schrijven. Ik mocht namelijk niet zo zijn, zoals ik in het vorige deel van deze serie al schreef.
Al jaren las ik boeken over de liefde van God. Ik luisterde naar God tijdens het bidden. Anderen hadden woorden voor me over Gods liefde. Ik wist met mijn verstand wel dat ik geliefd was, zoals ik ben, maar ik kon mezelf niet de toestemming geven ook daadwerkelijk gewoon te zijn, gewoon te leven. Als mezelf. Als Johan.

In dezelfde week dat mijn vrouw las in ‘De avonturen van Joost, Cliff en Yoko’, las ik een heel ander boek. Het boek ‘Toxic Parents’. Dat is een heftig boek, zoals je je misschien kunt voorstellen! Het kwam ook behoorlijk dichtbij. De schrijfster van het boek waarschuwt ervoor familieleden te snel te vergeven. Dat is anders dan je in veel christelijke boeken leest. Ze zag er geen kwaad in om af te zien van wraak. Dat kan heel gezond zijn. Maar volgens haar was het niet gezond om te snel je boosheid te laten varen, en te doen alsof de relatie met de ander weer hersteld is. Om te herstellen van misbruik is het voelen van de boosheid om wat je is aangedaan namelijk essentieel. De boosheid helpt je te identificeren waar je grenzen liggen, wanneer die worden overschreden en hoe graag je wilt voorkomen dat het nog eens gebeurt. Boosheid geeft de kracht om anderen de waarheid te zeggen. En het is de weg naar verdriet, verdriet om wat je is aangedaan, wat ook noodzakelijk is voor heling. Wie te snel vergeeft, loopt het risico de daden van de ander te bagatelliseren, en de gevolgen ervan uit het zicht te schuiven en te verbergen, zonder dat ermee is afgerekend. Soms zeg je dat je de ander vergeeft (vooral als die er om vraagt) nog voordat je zelf hebt beseft hoeveel pijn de daden van de ander je deden, en vooral welke boodschap je erdoor hebt meegekregen, en welke gevolgen ze voor je hebben gehad. En daardoor kunnen de effecten gewoon blijven doorgaan in je leven.
Dat besefte ik in elk geval wat betreft mijn verleden.
Een belangrijk iemand in mijn jeugd heeft me namelijk veel pijn gedaan. Deze persoon werd bijvoorbeeld snel boos, en begon te schreeuwen, als ik met lage cijfers thuis kwam van school. Ik was ook erg bang. Toen ik een keer een uurtje moest nablijven op school (door iets wat niet mijn schuld was: mijn klasgenoten hadden gezegd dat de bel was gegaan, en ik had hen geloofd), was ik zo overstuur dat ik dreigde met zelfmoord. Ik denk niet dat ik van plan was echt zelfmoord te plegen, maar als een tiener dat gaat roepen, is er toch iets ernstig mis. Deze persoon was bovendien heel kritisch. Ik heb een keer een verhaal dat ik had geschreven (over Joost en Cliff) laten lezen en dat werd afgedaan met ‘Wat een onzin’. Ik liep wel eens voorovergebogen, en kreeg dan een porrende vinger in mijn rug. ‘Wat moeten mensen wel niet van mij denken, als jij zo voorovergebogen loopt’, was de boodschap. Dat extra schaamte me niet zou helpen om rechtop te gaan lopen was kennelijk niet vanzelfsprekend. Dit gebeurde vele keren.
Maar het ergste gebeurde nadat deze persoon met mij mee was gegaan om een aquariumpomp te kopen. Ik was toen zestien, bijna zeventien. Ik keek de verkoper in de winkel niet aan. Daar was degene die me begeleidde niet blij mee. Ik kreeg een forse scheldkanonnade over me heen. ‘Als je nooit iemand aankijkt, zul je niet je mondelinge examens halen, zul je niet kunnen afstuderen, zul je geen baan vinden, zul je geen vrouw vinden’. Dat werd naar me geroepen. En toen: ‘Ik wil niet met je geassocieerd worden.’ Hard, pijnlijk. Zo ging het maar door, tot ik thuis huilend onder mijn bed lag. En toen riep deze persoon tegen me dat ik nu ook het filter moest installeren. Ik mocht niet huilen. Ik weet dit allemaal nog letterlijk, omdat ik het de dag nadat het gebeurde heb opgeschreven in de vorm van een kort verhaaltje. Het raakte me diep. Samen met een andere geschreeuwde opmerking van dezelfde persoon toen ik jaren later met mijn broers praatte over de Matrix-films: ‘Ik wil niet dat je mijn kinderen meesleurt in het verderf’. Alsof ik -omdat ik van films houd- niet tot die kinderen behoorde! Het hakte er bij mij diep in.
De persoon in kwestie heeft me al om vergeving gevraagd, en ik heb keer op keer gezegd dat ik vergeef, maar onze relatie blijft verstoord. Vooral omdat ik te snel heb vergeven en mijn boosheid dus geen kans heb gegeven om ruimte voor mezelf te claimen. Om te zeggen: ik accepteer niet dat dit over me gezegd wordt. En het heeft me ervan weerhouden het patroon te ontdekken in mijn leven dat het gevolg was van dit verbaal misbruik. De boodschap die ik meekreeg, was namelijk dat de echte Johan niet iemand was met wie deze persoon geassocieerd wilde worden. En dus dat ik moest veranderen, moest voldoen aan een bepaald ideaalbeeld (hoge cijfers, studeren, actief in de kerk, maatschappelijk acceptabel) voor deze situatie zou kunnen veranderen. Ik kreeg daarbij ook nog eens te horen dat ik zou moeten veranderen voordat een vrouw met mij geassocieerd zou willen worden. Ik zou mijn aquariums moeten wegdoen, ik zou mijn hobby’s moeten reduceren tot een vrij kwartiertje, et cetera. Geen wonder dat ik zo lang vrijgezel blijf. Voeg erbij dat mijn leeftijdsgenoten in de brugklas en ook daarna ook niet met mij geassocieerd wilden worden -ik werd namelijk gepest- en het is duidelijk dat de boodschap dat ik niet mezelf mocht zijn, er uiteindelijk bij mij diep in zat.

Wat echter minstens zo ernstig was als de woorden van deze persoon, was hoe de boodschap overeenkwam met wat ik hoorde in de kerk. De redacteur met wie ik laatst praatte over mijn volgende boek noemde de gemeente waarin ik opgroeide een sekte. Zo ver zou ik niet per se willen gaan, maar sekte-achtige kwaliteiten had deze gemeenschap wel.
En de boodschap die ik daar kreeg was dat God ook niet met mij geassocieerd wilde worden. Dat kon hij niet. Ik was zondig, hij was heilig. Hij moest dus vanuit zijn natuur wel boos op mij zijn. Hij moest mij straffen. Hij kon niet anders. Ik was immers niet volmaakt. Wanneer ik ook meer een keer een leugentje om bestwil verteld had, verdiende ik al de toorn van God. Als ik een keer een snoepje had gestolen, of boos op een klasgenoot was geweest, dan moest ik eigenlijk al naar de hel. Als ik een keer een vrouw aantrekkelijk vond, dan was het beter dat ik een arm afhakte of een oog uitrukte. Ik kon het bij God gewoon niet goed doen. Als nakomeling van Adam was ik inherent besmet met het kwaad. En dat had alles in mij doortrokken. Er was per definitie niets goeds in mij, werd in de kerk geleerd. Mijn natuurlijke verlangens en talenten zaten God alleen maar in de weg. Als God me al gaven gaf, moesten het bovennatuurlijke gaven zijn. Ik mocht daarom niet trots zijn. Als ik al iets voor elkaar bracht, was het God die door mij heen werkte, niet ikzelf. In mij, dat is in mijn vlees, kon immers niets goeds zijn. Ik -de persoon Johan- moest dus verdwijnen.
Nu leerden we dat Jezus gelukkig voor ons mensen bij God tussenbeide was gekomen. Aan het kruis onderging hij de straf die wij verdiend hadden. Hij ging tussen zijn boze vader en ons in staan, en kreeg de klappen. We leerden dat we als het ware waren ‘bedekt’ met zijn bloed. Als God nu naar ons keek, zag hij Jezus, die volmaakt was, en niet ons. En zo konden we dan toch naar de hemel. Maar o wee als we ooit onder de bescherming van Jezus’ bloed vandaan zouden komen! Dan zou God direct weer zijn bliksems op mij moeten laten neerkomen. Hij kon mij immers nog steeds niet als mezelf in zijn aanwezigheid verdragen. Dus bleef ik bang voor God en probeerde ik door hard te werken en mezelf onder druk te zetten de echte Johan op wie God zo boos was te onderdrukken en te leven als de ‘geestelijke mens’ die God zo graag zag, een ideaalbeeld. Als ik daar iets van afweek, werd ik weer boos op mezelf (omdat God ook boos op me zou worden).
En zelfs dat leven als geestelijk mens kon ik niet goed doen, want ik merkte bij mezelf de neiging om trots te worden. En dat was in zichzelf weer een zonde. Ik snap nu achteraf niet waarom ik bleef geloven. Ja, ik wilde niet naar de hel, maar de hemel was nou niet echt een aanlokkelijk perspectief. De eeuwigheid doorbrengen met een God die je haatte als je jezelf was? Of die je zo veranderde dat je niet meer jezelf was, maar een ‘geestelijk mens’ die niets liever wilde dan lofliederen zingen? Het klinkt als de hel. Ik weet van mezelf dat ik de boodschappen van de kerk door een gekleurde bril heb waargenomen, maar laatst sprak ik met een vriend uit die periode. En hij vertelde dat hij dezelfde boodschap had meegekregen. En ook dat hij nog steeds veel moeite had om te geloven dat God goed is. En ik heb de afgelopen de kans gehad om te spreken in kerken die uit deze beweging zijn voortgekomen, en steeds komen er wel mensen naar me toe die zich in dit verhaal herkennen. Bovendien hoor ik dezelfde boodschappen in licht afgezwakte vorm terug in de evangelische kerk. ‘God houdt van je zoals je bent, maar hij houdt teveel van je om je zo te laten.’ Kortom, hij houdt niet van me zoals ik ben. Hij wil niet met me geassocieerd worden. En ‘Een man moet voor zijn vrouw niet alleen zijn verlangens opofferen, maar ook zijn dromen’ - je kunt maar beter ophouden jezelf te willen zijn. Voeg je bij het programma, alleen dan kan God zich met je associëren.
Maar over de boodschappen in de evangelische kerk heb ik in andere berichten wel genoeg geschreven. De kern was in elk geval voor mij dat God niet met mij geassocieerd wilde worden.

Het moge duidelijk zijn - de combinatie van deze twee boodschappen, thuis en in de kerk, maakte dat ik mezelf ging wantrouwen. De ware Johan, de Johan die enthousiast was, die hield van boeken, van schrijven, van aquariums, die soms onzeker was en onhandig, die het liefst nieuwe werelden wilde verkennen, dat was iemand met wie belangrijke mensen in mijn leven niet geassocieerd wilden worden. Dat was iemand met wie zelfs God niet geassocieerd wilde worden. Er moest dus wel iets verkeerds aan hem zijn. Daar ging ik dus naar zoeken. Ik kon immers niet van mij of van mijn verlangens concluderen dat ze goed konden zijn. De conclusie moest per definitie zijn dat ik slecht was. Dat stond bij voorbaat vast. Dus vond ik altijd wel nieuwe manieren om mezelf te veroordelen, en mezelf te blijven zien als vuil, zondig of gewoon tekortschietend.
Tegelijk moest ik zorgen dat ik iemand werd met wie deze mensen en met wie God wel geassocieerd wilden worden. Het korte verhaaltje dat ik schreef na de uitbarsting van de belangrijke persoon in mijn leven besloot ik met de uitspraak dat ik mijn hart hard zou maken. Ik zou nooit meer huilen, maar mezelf diep wegstoppen. En dat deed ik. Ik stopte mezelf steeds dieper weg, liet steeds meer van mezelf achter: mijn verhalen, mijn lezen, mijn passie. Ik leefde voor het halen van hoge cijfers, voor het slagen in mijn studie en voor het bereiken van een status als geestelijke broeder, die in de samenkomst kon voorgaan en bijbelstudies kon geven. Met zo iemand, maatschappelijk en geestelijk succesvol, zouden mensen en God zich misschien wel willen associëren.
Het is eigenlijk pijnlijk om het hier zo op te schrijven. Maar dat verdriet is nu juist belangrijk om te komen tot heling. In het volgende bericht meer over het pad naar genezing.