dinsdag 11 maart 2014

Het heilige evenwicht (4): Kijken met onbewolkte ogen

Een van mijn favoriete animatiefilms is de film Princess Mononoke, van de Japanse tekenaar Hayao Miyazaki. Het is niet een tekenfilm voor kinderen (daar is hij veel te bloederig voor), maar het is wel een film met een diep, indringend verhaal, een film die levensveranderend kan zijn. De hoofdpersoon, Ashitaka, loopt een vervloeking op, een besmetting, die hem als hij boos wordt een ongekende, destructieve kracht geeft. Hij probeert hem in te houden, maar dat lukt niet altijd, en dan gebeuren er nare dingen. Wat mij opviel bij het kijken, is dat de hoofdpersoon niet andere mensen pijn wil doen, maar dat hij tegelijk zichzelf niet veroordeelt voor de vloek die hij met zich meedraagt. En als hij arriveert bij het eiland van de mensen die verantwoordelijk waren voor de vervloeking, veroordeelt hij hen ook niet. Er is een conflict aan de gang tussen Lady Eboshi, die het bos wil omkappen om aan ijzererts te komen, en de goden van het bos, die ten strijde willen trekken tegen de vernietigende mensen. En Ashitaka staat tussen hen in. Lady Eboshi vraagt hem waarom hij is gekomen. Zijn antwoord? “To see with eyes unclouded.” Hij wil kijken met onbewolkte ogen. Hij wil zijn blik niet laten kleuren door haat. Hij weet dat hijzelf ook een vloek met zich meedraagt, die hij niet altijd onder controle kan houden. Daardoor is hij in staat te zien dat anderen ook niet volledig slecht zijn. Hij ziet hoeveel goeds Lady Eboshi doet voor de mensen onder haar, onder andere voor prostituees en melaatsen, en kan dat op zijn waarde schatten. Aan de andere kant ziet hij dat de bosgoden ook worden gedreven door wraaklust en woede, en hun motieven dus ook niet altijd zuiver zijn. Omdat hij naar allebei de zijden kijkt met compassie, zoals hij ook naar zichzelf kijkt met compassie, kan hij zoeken naar een weg die aan alle partijen recht doet. Dat is echter een weg die van hem grote opoffering zal vragen. Meer ga ik niet van de film zeggen. Kijk hem zelf! Het is een geweldige ervaring en zal je er meteen van overtuigen dat animatiefilms een volwassen medium zijn.

To see with eyes unclouded’ - dat spreekt me aan. Vooral omdat ik in de tijd dat ik de film voor het laatst zag, net een gesprek had gehad met een goede vriend. We hadden het ervoer hoe we ons vaak lieten leiden door angst, door wat we in de kerk hadden meegekregen over onszelf. We waren bang tekort te schieten, te weinig te doen, straf te verdienen. We waren (in mijn geval) bang dat God of belangrijke mensen in ons leven niet met ons geassocieerd wilden worden. En we waren bang geweest dat andere mensen naar de hel zouden gaan als we hen niet zouden vertellen over de God waar we bang voor waren. Onze angst maakte echter ook dat we de mensen om ons heen niet met respect behandelden. Ik vertelde al dat ik mensen aanviel omdat ze naar bepaalde muziek luisterden die in mijn ogen van de duivel was (of dat ik vond dat ze als man geen oorbel mochten dragen). Tegelijk dacht ik dat ik beter was dan zij (omdat ik die muziek niet luisterde, en geen oorbel droeg, en veel bijbelstudie deed) en behandelde hen soms neerbuigend. Tegelijk kon ik niet verdragen als anderen mij zeiden wat ik moest doen. Want ook dan nam de angst het over. Als iemand me zei dat ik meer moest bijbellezen, kwam dat hard binnen, want ik was toch al bang dat ik niet genoeg in de bijbel las om voor God acceptabel te zijn.
Angst is een negatieve motivatie en bewerkt alleen negatieve dingen. Wat volgens mijn vriend en ik een betere motivatie is, is compassie. Je kunt namelijk geen compassie hebben voor een ander, en niet tegelijk voor jezelf. Dit is de liefde die de vrees uitdrijft. Anderen liefhebben, werkelijk, zoals ze zijn, houdt in dat je ook jezelf in je onvolmaaktheid onder ogen moet zien, en ervoor moet kiezen jezelf lief te hebben. Dit leidt ertoe dat je jezelf niet met een zweep als slavenmeester achterna kunt zitten, en tegelijk echt anderen zichzelf kunt laten zijn. Als je anderen in hun waarde wilt laten, zul je je eigen grenzen ook moeten respecteren. Ik heb wel eens gelezen (bij John Eldredge volgens mij) dat hoe je je eigen hart behandelt, ook is hoe je anderen behandelt. Daarom vond ik het mooi wat oscarwinnares Lupita Nyong’o zei in een video die ik online tegenkwam: ‘Beauty is compassion. For yourself and for others.’
Ik gebruik het woord compassie ook omdat zelfacceptatie niet betekent dat ik mijn eigen zwakheden ontken, of denk dat ik geen fouten maak, of dat ik op de een of andere manier beter ben dan anderen. Juist niet! Ik wil immers ook naar mezelf kijken met ‘onbewolkte ogen’, namelijk realistisch zien wat er goed aan mij is en wat er slecht aan mij is, maar zonder mezelf erom af te wijzen - wat ook is hoe ik anderen wil zien. Als Jezus een melaatse omarmde, zei hij niet dat de persoon niet melaats was. Toen hij zichzelf uitnodigde bij een tollenaar, zei hij niet dat het prima was om anderen uit te buiten. Maar hij zag de mens en had hem lief. Ook als hij melaats was. Ook als hij tollenaar was.

Een mooi voorbeeld van deze houding kwam ik tegen bij een artikel over schrijver W.H. Auden. Hij was zich er volgens dit essay scherp van bewust dat zijn motieven niet zo zuiver waren als hij van zichzelf hoopte. “He was disgusted by his early fame because he saw the mixed motives behind his image of public virtue, the gratification he felt in being idolized and admired. He felt degraded when asked to pronounce on political and moral issues about which, he reminded himself, artists had no special insight. Far from imagining that artists were superior to anyone else, he had seen in himself that artists have their own special temptations toward power and cruelty and their own special skills at masking their impulses from themselves. He dismissed the fantasy that anyone’s private life could be innocent of the evils that so obviously drove public life. Individual persons know subjectively—as if looking in a mirror—that they treat others as objects to be used, just as nations do.” Als hij het met iemand oneens was, ook wat betreft ideologie of overtuiging, keek hij altijd bij zichzelf naar binnen, en ontdekte hij in zichzelf iets van datgene wat hij bij de ander afwees. “He described the unending war for the human heart between the playful children of Hermes the trickster and the authoritarian children of law-giving Apollo, and he urged his fellow irresponsibles to resist Apollo’s battalions. But he told a friend afterward, “I have a bit of Apollo in me too.” He later told another friend that he had authoritarian impulses in himself that he despised but could never entirely abolish.” Kortom, hij zag de persoon tegenover hem, met wie hij het oneens was, wiens denkbeelden hij veroordeelde, die hij zag als vijand, niet als fundamenteel anders dan zichzelf. Hij zag hem of haar als mens, net als hij. En hij wist dat hijzelf net zo zeer tendensen bevatte tot zelfzucht als ieder ander. Als hij met zijn wijsvinger beschuldigend naar een tegenstander wees, wezen er drie vingers terug naar hemzelf. Dit had gevolgen voor hoe hij met anderen omging. “When he felt obliged to stand on principle on some literary or moral issue, he did so without calling attention to himself. He was always professional in his dealings with editors and publishers, uncomplainingly rewriting whole essays when asked—except on at least two occasions when he quietly sacrificed money and fame rather than falsify his beliefs...” Hij zag de ander die het met hem oneens was, en die bijvoorbeeld zijn essays niet wilde plaatsen, niet als slechter dan zichzelf. En zichzelf niet als beter. Dus kon hij het conflict voor zichzelf loslaten. Zelfs toen het er een keer toe leidde dat de nobelprijs voor de literatuur aan zijn neus voorbijging. Het bracht hem niet in de put, want hij wist dat hij zelf net zo goed de neiging had rigide en hard te zijn als de mensen die hem de prijs ontzegden.
Maar hij zag niet alleen zichzelf als net zo slecht als andere mensen, hij zag ook andere mensen als net zo goed en waardevol als hijzelf - ongeacht hun positie of prestaties. Dus behandelde hij hen met respect. Hij realiseerde zich dat elk persoon net zo veel betekenis had als hijzelf. “At literary gatherings he made a practice of slipping away from “the gaunt and great, the famed for conversation” (as he called them in a poem) to find the least important person in the room. A letter-writer in the Times of London last year recalled one such incident: Sixty years ago my English teacher brought me to London from my provincial grammar school for a literary conference. Understandably, she abandoned me for her friends when we arrived, and I was left to flounder. I was gauche and inept and had no idea what to do with myself. Auden must have sensed this because he approached me and said, “Everyone here is just as nervous as you are, but they are bluffing, and you must learn to bluff too”.” Hij deed goede dingen voor buren, voor studenten, zelfs voor gevangenen, zonder daar aandacht voor te trekken, zonder er een punt van te maken. Hij was immers niet bijzonder, en de anderen waren gewoon mensen. Hij deed zelfs expres zijn best om niet te worden gezien als een ‘liefdadige schrijver’, omdat mensen anders zijn goedheid zouden verwarren met zijn beroemdheid! “At times, he went out of his way to seem selfish while doing something selfless. When NBC Television was producing a broadcast of The Magic Flute for which Auden, together with Chester Kallman, had translated the libretto, he stormed into the producer’s office demanding to be paid immediately, instead of on the date specified in his contract. He waited there, making himself unpleasant, until a check finally arrived. A few weeks later, when the canceled check came back to NBC, someone noticed that he had endorsed it, “Pay to the order of Dorothy Day.” Mensen hoefden helemaal niet te weten dat hij goede dingen deed, anders zouden ze het alleen gebruiken om hem op een podium te zetten, en dat was niet waarom hij het deed.
Auden zelf zei dat hij niet werkelijk in God geloofde, maar hij werd uiteindelijk wel anglicaan en bezocht trouw de diensten om aan het avondmaal deel te nemen. Ik denk dat ik hem in dat opzicht begrijp. Of je het gelooft of niet, is immers niet belangrijk als je een sacramentele visie aanhangt. In het avondmaal ontmoet je de liefde van God, die volledig onafhankelijk is van ons of van onze morele situatie. Of je nu zondaar bent, of heilige, of je gelooft of niet gelooft, of je moreel bent of immoreel, voor jou is het brood het lichaam van Christus en de wijn het bloed van Christus. God wil zich met je associeren. En dat is voldoende.

Ik merk dat ik zelf ook steeds meer van dit evenwicht begin te ervaren, allebei de kanten op. Ten eerste merk ik dat ik mijn ergernis kan loslaten over boodschappen die me bereiken via allerlei kanalen. Ik neem bij anderen boodschappen waar die gekleurd worden door ‘confirmation bias’, of andere vooroordelen en drogredenen waarmee we onszelf voor de gek houden. Maar ik wind me er niet meer over op, word er niet meer boos over, want ik ben me bewust dat ook mijn denken wordt gekleurd door ‘confirmation biases’. Misschien andere dan die van de mensen tegenover me, maar ik ben ook mens. Dit is misschien wat Jezus bedoelde met zijn gelijkenis van de splinter en de boomstam. Maar dat terzijde.
Een klein voorbeeld: ik merkte bij mezelf soms de neiging boos te worden op of me te ergeren aan mensen die op Twitter berichten plaatsen over hoe vaak je eigenlijk moet twitteren en op welke momenten om het meest gelezen te worden, hoe lang je blogberichten zouden moeten zijn, en hoe vaak je zou moeten retweeten (of juist niet). Ik voel me ergens schuldig dat ik niet aan deze idealen voldoe (zo zijn mijn blogs erg lang, en ik wil ook niet op de klok kijken voor ik Twitter), ik voel me tekortschieten, en voel me beoordeeld. Ik wil helemaal niet worden gedwongen om ‘effectief te twitteren’, en als ik dat zou doen, voelt het manipulatief. Ik wil daar helemaal niet mee bezig hoeven zijn. Maar tegelijk realiseer ik me dat ik steeds opnieuw controleer hoe vaak blogberichten van me zijn gelezen, en hoe vaak ik via verschillende media reacties op mijn stukken heb gehad. Ik wil mijn ego niet van mijn social media gebruik laten afhangen, maar ik kan er ook niet aan ontkomen. Als ik me erger aan mensen die tips plaatsen om effectief te twitteren, erger ik me eigenlijk aan mezelf: aan die kant van mezelf die om zich goed te kunnen voelen waardering van anderen nodig heeft. En als ik dat weet, kan ik genadig zijn voor de ander, en snap ik waarom hij zo effectief wil twitteren, en hoef ik zijn boodschap niet persoonlijk aan te trekken.
Hetzelfde geldt voor schrijvers die vertellen hoe ze hun eigen boeken op de markt zetten en een lezerspubliek trekken. Ik ben niet zo’n marketeer en voel me dan ook tekortschieten, alsof ik dit allemaal zou moeten doen om mee te tellen. Maar aan de andere kant wil ik ook graag gelezen worden. Ik ben dus niet anders dan zij. Als ik ervoor kies mezelf niet te marketen, hoef ik hen niet te veroordelen omdat ze het wel doen. Net zo met christenen die oproepen tot actie, bijvoorbeeld omdat ze enthousiast zijn voor missionaire vormen van kerk zijn. Ze hebben namelijk vaak gelijk. En als ik niet dezelfde passie heb als zij, ik ben toch niet anders, want ik probeer ook mensen op te roepen mijn gezichtspunt over te nemen. Ik probeer ook mensen enthousiast te maken voor wat ik zelf geloof of ideaal vind. Ik mag dus met ze in discussie gaan als ik wil, ik hoef ze als persoon niet af te wijzen.

Net als bij Auden gaat het gelukkig ook de andere kant op. Ik ben niet alleen vrij van het oordeel van anderen, ik ben ook vrij om anderen lief te hebben en creatief te zijn. Daarover meer in het volgende bericht.