woensdag 12 maart 2014

Het heilige evenwicht (5 en slot): Het einde van de reis

Voor wie mijn nerveuze blogberichten over de kerk in het verleden wel eens heeft gelezen, zal deze bekentenis niet als een verrassing komen. Ik lijd aan het ‘Post Traumatic Church syndrome’. Nee, dit is geen officiĆ«le diagnose. Nee, het staat niet in de DSM IV, of welk nummer het boek ondertussen ook heeft. Maar het is wel echt. Ik las erover in een stuk op het internet. “There is a spiritual condition that is even more real and more dangerous than the disease that robbed me of my physical health for many years: Post-Traumatic Church Syndrome. PTCS presents as a severe, negative -almost allergic- reaction to inflexible doctrine, outright abuse of spiritual power, dogma and (often) praise bands and preachers. Internal symptoms include but are not limited to: withdrawal from all things religious, failure to believe in anything, depression, anxiety, anger, grief, loss of identity, despair, moral confusion, and, most notably, the loss of desire/inability to darken the door of a place of worship. The physical symptoms of PTCS -which may or may not be present- include: cold sweats, hives, nausea, vomiting, sexual dysfunction, sleep disturbance, rashes, heart palpitations, increased blood pressure — oh, to heck with it. The symptoms are as varied as the people who suffer them.”
Ja, dat beschrijft wel mijn symptomen. Ik ben jarenlang niet naar de kerk gegaan, en als ik naar de kerk ging, zat ik op mijn stoel angstig heen en weer te schuiven, omdat ik me schuldig voelde, en omdat mijn zelfbeeld afbrokkelde. Vaak had ik de hele zondag nodig om me er weer van te overtuigen dat ik geen slecht mens was, dat ik niet hoefde veranderen, dat God van me hield. Ik kon niet met regelmaat bidden, of bijbellezen. En inderdaad: ik had stressverschijnselen: eczeem, slapeloosheid, nervositeit. 
Wat is de oorzaak? “We crash into religion when we go looking for God. And the crashing has left us with spiritual whiplash, broken bones, bruises, welts and lacerations. It has left us feeling alone and scared and suffering. It has left us with a boatload of internal and external symptoms the persons of spiritual authority tell us are all in our heads and would go away if we just had more faith. Don’t believe them.” Er zijn veel mensen die problemen hebben met de kerk, en ze willen allemaal hetzelfde: ze verlangen naar God zonder door dogma’s te worden ingeperkt of aan geestelijk misbruikt te worden onderworpen. Helaas is er geen standaard recept te geven tegen deze aandoening. “Each journey back to spiritual health is as unique as the person taking it.
Voor mij was de weg naar genezing erg lang, en het betekende onder andere dat ik de evangelische kerk verliet en me aansloot bij de Anglicaanse kerk (waar mijn vrouw en ik onlangs belijdenis hebben gedaan (confirmation).). Ik ervaar de aanwezigheid van Christus in de diensten, en ontmoet Hem in het avondmaal. Elke keer als ik kniel en neem van het brood en de beker, landt het weer een beetje dieper dat zijn liefde niet van mij afhankelijk is, dat ik er niets voor hoef te doen, zelfs niet geloven, maar dat ik het alleen hoef te ontvangen. Maar tegelijk weet ik dat ik ook in de Anglicaanse kerk niet in een perfecte gemeenschap ben beland, moet ik me nog steeds wapenen tegen sommige boodschappen en zal ik me waarschijnlijk nooit intensief met de kerk of met kerkpolitiek bemoeien. Daarvoor ben ik iets te veel beschadigd.
Er zijn echter mensen die vinden dat ik me niet moet aanstellen. Die vinden dat ‘post traumatisch kerk syndroom’ een excuus is om je af te zetten tegen mensen die het allemaal goed bedoelen, en je verantwoordelijkheid te ontlopen. Iedereen die worstelt met een geestelijk probleem zal hiermee te maken hebben. Heb je last van winterdepressie, dan krijg je ook te horen dat je gewoon een paar kaarsjes moet aansteken, want dat is gezellig. Let wel, ik geloof niet dat het verstandig is als ik me veel aantrek van wat iemand tegen iemand anders gezegd heeft over mij, op basis van wat die ander weer tegen die derde vertelde. Daar zitten namelijk teveel lagen communicatie tussen. Ik houd het dus niet tegen deze derde persoon, maar wil het wel gebruiken als voorbeeld aan de start van dit bericht. Mijn broer, die ook wel eens worstelt met zijn houding ten opzichte van de kerk, had met een van zijn vrienden gepraat, onder andere over het feit dat ik bij de evangelische kerk was weggegaan. Die ander had gezegd dat ik een keer moest ophouden met vluchten. Ik had eigenlijk in de evangelische kerk moeten blijven, en moeten proberen die van binnenuit te veranderen. Nu had ik de makkelijkste weg gekozen, door weg te gaan. Ai. Toen mijn broer me dit vertelde, voelde ik het vertrouwde schuldgevoel al bijna weer terugkeren. Had ik moeten blijven? Was het mijn verantwoordelijkheid geweest de kerk van binnenuit te veranderen?

Maar voor ik door deze opmerkingen in een negatieve spiraal terecht kwam, ging het licht bij mij branden. Het was namelijk helemaal niet mijn verantwoordelijkheid. Ik ben helemaal niet verantwoordelijk voor de kerk, en al helemaal niet voor de evangelische kerk. Ten eerste is de Anglicaanse kerk net zo goed een kerk als de evangelische kerk - ik ben geen verrader omdat ik van kerk ben veranderd. Ik ga zelfs vaker naar de kerk dan ik de laatste jaren deed toen ik officieel bij de evangelische kerk hoorde. Bovendien kunnen andere mensen dan ik ook leren van de Anglicaanse kerk. De bronnen die mij hebben geholpen in mijn groeiproces, waardoor mijn denken is veranderd, zijn voor iedereen beschikbaar. Mensen hebben mij dus niet nodig. En dan nog: ik geloof helemaal niet dat ik mensen kan veranderen, laat staan een kerk. Je kunt niet mensen veranderen als die niet veranderd willen worden. En als mensen zelf al willen veranderen, zullen ze dat ook. En dan vinden ze ook de mensen en bronnen die daarbij helpen. ‘When the pupil is ready, the teacher will come.’ Ik ben niet de messias van wie het lot van de kerk afhangt. Dat zou ook een veel te zwaar gewicht zijn om te dragen. Het is nog altijd Jezus die zijn kerk bouwt, niet ik. En die kerk is breder dan de ‘evangelische kerk’. Het gebouw en de naam doen er niet toe. Net zo is het met het lot van de wereld. Ja, ik weet dat het klimaat naar de pleuris gaat, ik lees over het uitsterven van soorten, ik lees over milieuvervuiling, en over onrecht en oorlogen. Maar ik kan de wereld niet veranderen. Ik gebruik nog steeds soms in plastic verpakte producten, en koop goedkope kleren. En ik kan het me niet veroorloven me daar al te schuldig om te voelen. Ik kan het lot van de wereld namelijk niet op mijn schouders nemen. Het enige dat ik kan, en dus ook het enige dat ik hoef te doen, is leven als een geliefd kind van God (‘Het God lief en doe wat je wilt'). Dat betekent dat ik gedichten schrijf, filmbesprekingen, blogberichten. Dat ik verhalen schrijf, en stripverhalen teken, dat ik naar de film ga en daarover napraat met vrienden, dat ik luister naar anderen, dat ik mijn werk doe op kantoor, en lees in boeken en tijdschriften, en fotografeer. Het betekent dat ik in twitter links plaats over uitsterven van diersoorten en de kap van het regenwoud, en daar aandacht voor vraag, het betekent ook dat ik soms geld naar goede doelen overmaak, en dat ik als ik tijd en energie heb biologisch probeer te eten, of afval probeer te scheiden. En het betekent dat ik, als het me lukt, op zondag naar de kerk ga. En God kan door al die dingen heen werken. Als God mij nodig heeft om de kerk te veranderen, of de wereld, kan hij daar mijn blog voor gebruiken, of mijn boeken, of mijn overgemaakte geld. Het staat hem helemaal vrij. Ik kan niet bepalen hoe hij wil werken. Dat is aan Hem.
Ik hoef bovendien niet te produceren om een goed zelfbeeld te ontwikkelen, ik hoef niet een gepubliceerd schrijver te zijn om mezelf waardevol te vinden. Ik hoef niet te werken om ertoe te doen, of aan een bepaalde maatstaf voldoen. Dat is het denken dat bij de zondeval de wereld is ingekomen. Ik ben al waardevol, voor ik ook maar iets gedaan heb. Ik denk terug aan een inzicht dat ik een paar jaar geleden voor het eerst had, maar dat nu pas echt realiteit voor me aan het worden is. Toen God over Jezus zei: ‘Dit is mijn geliefde zoon, in wie ik welbehagen heb’, had Jezus nog niks gedaan. Hij had niks gepresteerd. Hij had zelfs nog niet de verzoeking in de woestijn doorstaan. Niks. En toch had God al welbehagen in hem. En zo kijkt God ook naar ons. Hij heeft ons al lief. Hij heeft ons lief sinds de grondlegging van de wereld. We hoeven niks te doen om dat waar te maken. Anders gezegd: hij wil met ons geassocieerd worden. Met ons zoals we zijn. We hoeven niet aan een ideaalbeeld te voldoen voor we daarvoor goed genoeg zijn.
Ik kan dus bijvoorbeeld verhalen van G.R.R. Martin lezen, die veel beter schrijft dan ik, zonder me erdoor te laten intimideren. Ik schrijf zoals ik schrijf, en dat is ook waardevol. Als iemand mijn verhalen wil uitgeven, dan is dat mooi, en het is mooi als anderen ze willen lezen, maar het zegt niks over mijn betekenis. Dat betekent dat ik de avonturen verzinnen die ik zelf wil verzinnen. Ik mag een stripverhaal tekenen dat alleen door mij en mijn vrouw wordt gelezen. Ik hoef ook niet met regelmaat te bloggen. Ik hoef mezelf niet te verantwoorden, of anderen ergens van te overtuigen. Dat betekent bijvoorbeeld dat dit wel eens mijn laatste blogserie zou kunnen zijn. Waarschijnlijk niet - het bloed kruipt waar het niet gaan kan, en over een paar maanden is er weer iets nieuws waar ik over heb nagedacht en dat ik graag wil delen, zo goed ken ik mezelf ook weer. Maar ik hoef in principe niet te bloggen. En als ik wel blog, hoef ik me er niet op voor te laten staan, net als W.H. Auden in het geheim mensen hielp, zonder de aandacht op zichzelf te vestigen. Als er boeken van mij gepubliceerd worden, hoef ik daar niet mensen mee om de oren te slaan. Ik hoef geen airs te krijgen als ik mag spreken op een C.S. Lewis-studiedag. Het maakt me allemaal niet beter dan anderen. Ik kan nu eenmaal schrijven en denk graag na over C.S. Lewis (onder andere). Maar ook daar mag ik voor uitkomen. Valse bescheidenheid is ook niet nodig. Als iemand mij complimenteert voor mijn striptekeningen (zoals laatst gebeurde), mag ik dat gewoon ontvangen. Dit is de vrijheid waar ik naar verlangde. Ik mag creatief zijn, ik mag goed doen, ik mag verlangen, allemaal zonder mezelf nog langer te wantrouwen.

Het zal voor sommigen misschien te makkelijk klinken. Je kunt toch niet zomaar doen wat je wilt? Je kunt toch niet zomaar anderen pijn gaan doen of kwetsen, of belachelijk maken? Nee, natuurlijk niet! Zulke vragen kreeg Paulus ook. “Zouden wij zondigen opdat de genade toeneme?” Zijn antwoord is: “Volstrekt niet!” En dat is ook mijn antwoord. Het is overigens ook wetenschappelijk aangetoond. “It's important to identify specific lifestyle choices, habits, and character traits that you should happily accept while also being objective about things you might want to work on improving. Finding the sweet spot between self-acceptance vs. self-improvement requires being honest and compassionate about who you are, while simultaneously acknowledging that nobody's perfect and we can always improve ourselves."
Grenzen blijven belangrijk. Niet voor onze acceptatie door God. Maar omdat we mensen zijn en we zijn geschapen om te voldoen aan het beeld van God. Omdat we dood waren, en van God het geschenk van het leven hebben gekregen. Omdat we onszelf zien als geliefde kinderen van God. En dat alles heeft gevolgen. Het heeft bijvoorbeeld als gevolg dat ik mezelf en anderen zie als individuen die respect waard zijn, die een identiteit hebben die ertoe doet, en die ik niet mag behandelen als machines. Het heeft als gevolg dat ik schoonheid zie als iets dat beschermd moet worden, en dat ik relaties serieus neem, dat ik ga staan voor de waarheid, en dat ik streef naar wat goed is. Zoals Paulus schrijft in Filippenzen: “Schenk aandacht aan alles wat waar is, alles wat edel is, alles wat rechtvaardig is, alles wat zuiver is, alles wat lieflijk is, alles wat eervol is, kortom, aan alles wat deugdzaam is en lof verdient.” (Filippenzen 4:8). Deze houdingen zijn niet van elkaar te scheiden. In dezelfde brief waarin Johannes stelt dat de liefde de angst uitdrijft, zegt hij: ‘Wie niet liefheeft, kent God niet.’ (1 Johannes 4:8). Dat is net zo radicaal! Maar het een kan niet zonder het andere. De verbinding ligt in wat Johannes vervolgens zegt: “Wij hebben lief omdat God ons eerst heeft liefgehad.” (v19). Dat is de crux. Daar gaat het om.
Als we ontdekken dat God met ons geassocieerd wil worden, dat hij in ons welbehagen heeft, zullen we naar onszelf kijken met compassie, hoeveel er ook mis met ons is, hoeveel pijn en zonde we ook met onszelf meedragen. We zullen ons weer met onszelf willen associƫren, ook als we niet volmaakt zijn, en grenzen willen aangeven om ons te beschermen tegen misbruik. En tegelijk zullen we anderen met respect gaan behandelen, omdat we weten dat God ook met hen geassocieerd wil worden, en in hen ook welbehagen heeft. Gods liefde wekt onze liefde op, voor onszelf, en voor de wereld en de mensen om ons heen. En daardoor wordt Zijn Koninkrijk realiteit. Niet door onze prestaties, niet door onze projecten, niet door alles waar we onszelf toe moeten zetten, niet door ons ego. Liefde is het antwoord. Liefde is het einde van de reis. En God is liefde. Hij is dus het einde van de reis, het einde van mijn reis. Daar verlang ik naar.