dinsdag 27 mei 2014

Het sacrament en de omheining (2 en slot): de vrijheid van het koninkrijk

De term uit de managementtheorie die de sacramentele visie beschrijft, als het tegenovergestelde van een transactionele visie, is de ‘centered set’. Dit las ik erover: “A centered set has no boundaries to keep people out, but it does have something compelling at the center which pulls people in. Involvement in the set is not based on who has made it through the gate and is now inside the fence, but rather is based on the proximity to the center, and the direction they are moving. Those who are closest to the center will be the most involved with each other. And no matter how far someone pulls back, at no point do they ever stop ‘belonging’ for there is no outer boundary that can be crossed.” Als je het zou uittekenen zou je een punt hebben in het centrum en stippen die zich daar naartoe bewegen en stippen die zich daar vandaan bewegen. Er zijn geen zwarte stippen, geen rode stippen, het enige verschil is welke kant ze zich op bewegen. Een deel van de stippen komt bij elkaar rond de punt in het centrum, en daar ontstaat herkenning en gemeenschap. Deze gemeenschap wordt echter bepaald door het centrum, niet door grenzen met buiten; door de gedeelde fascinatie, niet door de verschillen met de ‘ander’. 
In plaats van schapen op een weiland, gescheiden door rechte sloten, is hier veel meer het oosterse beeld van de herder van toepassing. De herder om wie de schapen zich hebben verzameld, zonder dat ze in een bepaald gebied binnen hekken verblijven. Toch dwalen ze niet af, want ze volgen de herder. Hij is het die de kudde bij elkaar houdt. Het is natuurlijk geen wonder dat Jezus voor deze metafoor koos, door zichzelf te beschrijven als de goede herder. Toegepast op het christelijk geloof, kun je volgens mij stellen dat Jezus en zijn dood en opstanding de punt in het centrum zijn, het sacrament waarin de eeuwige liefde van God voor eens en altijd zichtbaar wordt, voor iedereen. Dit wordt onder andere weer zichtbaar in wat wij de sacramenten noemen: doop, brood en beker. (Een zijspoor, maar ik ben blij dat deze centraal staan in de kerk die ik nu bezoek). Jezus zei als dat hij zou worden opgericht als een teken, als de slang in de woestijn die door Mozes werd opgericht, en dat iedereen die naar hem zou kijken eeuwig leven zou ontvangen. Hij staat in het centrum. En er is niks dat buiten zijn invloedssfeer valt: kruis en opstanding zijn waar in de hele schepping. Zelfs in de hel. Het is als met een lamp, die is ook van elke afstand zichtbaar (en Jezus is het grootste licht dat mogelijk is, zichtbaar vanaf de grenzen van het heelal). Het is dus zoals Robert Farrar Capon regelmatig opmerkt: er zijn geen niet vergeven mensen. Zelfs de hel bevat alleen vergeven mensen. Iedereen hoort erbij.

Maar, zoals het plaatje suggereert, er zijn mensen die in de richting van het centrum bewegen, soms zigzaggend, soms met omwegen, en soms weer teruggaand naar de verte, en mensen die van het centrum, van het teken vandaan bewegen. En welke richting mensen op bewegen is wel ergens aan te herkennen. Niet aan een grens, niet aan een regel. Niet aan een wet. Niet aan een leerstelling.  Niet aan wat ze geloofden. Immers, de demonen geloofden ook in God, zegt Jakobus, maar zij sidderen. Wanneer Jezus het heeft over de manier waarop mensen zijn discipelen zouden herkennen, heeft hij het over de liefde. ‘Hieraan zullen allen weten dat u mijn discipelen bent, indien u liefde hebt onder elkaar’ (Johannes 13:35). In 1 Johannes werkt de apostel dit verder uit en nog algemener. Hij zegt zelfs: ‘Ieder die liefheeft, kent God. Wie niet liefheeft, kent God niet’ (1 Johannes 4:8).
Iedereen is geliefd (deze liefde sluit elke rol van angst uit, voor ieder mens). En wij hebben lief omdat God ons eerst heeft liefgehad. Het kan echter zijn dat mensen zichzelf meer liefhebben dan God. C.S. Lewis geeft hier heel veel voorbeelden van in zijn boek ‘De Grote Scheiding’ (mijn favoriete boek!). Er zijn mensen die zo bang zijn dat ze hun grenzen moeten opgeven dat ze hun ogen sluiten voor de opgerichte slang, voor het sacrament, voor de liefde. Ze zijn als de dwergen in Lewis’ ‘De Laatste Strijd’ - die weigerden het nieuwe Narnia te zien en bleven volhouden dat ze zich in een stal bevonden. ‘De dwergen voor de dwergen’, hielden ze vol. Zo sloten ze zichzelf op in de hel. Niet omdat God aan een ‘bounded set’ vasthield, maar omdat ze zelf aan een ‘bounded set’ vasthielden. Het was hun eigen drang om te oordelen, die tot hun oordeel leidde. Maar wie wel liefheeft, wie de ogen durft te openen, gaat door ‘Higher up and farther in!’, steeds dieper de realiteit van Gods wereld binnen.
Een andere manier om over deze dingen te spreken is in termen van het koninkrijk van God. Jezus heeft het er vaak over. Dat koninkrijk is niet gelijk te stellen aan een instituut of organisatie. Ook niet met de kerk. Het koninkrijk van God is in Jezus’ eigen woorden als een stad op een berg, of een lamp - van overal zichtbaar. Menselijke grenzen plaatsen die alleen maar in het duister. Meer het koninkrijk is ook verborgen. Het is niet verstopt op een enkele locatie. Het bevindt zich ‘in plain sight’, maar zo dat je er makkelijk overheen kijkt. Het is namelijk verborgen onder heel de schepping, als zaad in de akker. Maar het groeit en draagt vrucht. Hoe? Doordat mensen zich voor het koninkrijk openstellen ‘als een kind’. Doordat ze in de wijnrank blijven. Dan brengt hun leven de vruchten voort die bij het koninkrijk horen. Maar de mensen die zich hebben opengesteld voor het koninkrijk en die zich ervoor afsluiten zijn niet zomaar van elkaar te scheiden. Volgens Jezus groeien koren en onkruid op dezelfde akker samen op, tot naar hun vrucht wordt gekeken. Ook over het koninkrijk van God kan beter worden gesproken als een ‘gerichtheid’. Overal waar individuen of groepen of organisaties gericht zijn op de wil van God, zich openstellen voor Gods bedoeling en aanwezigheid, komt het koninkrijk van God tot expressie. Als een sacrament.

De eerste christenen herkenden dat het in het geloven gaat om een gerichtheid, om een richting. Daarom spraken zij over het ‘volgen van de weg’. Ze kwamen samen met andere ‘volgers van de weg’. Niet omdat ze zich wilden onderscheiden, maar omdat ze in elkaar herkenden wat ze zelf zagen, namelijk dat God zich in Christus als liefde had geopenbaard. Ze hadden geen andere naam nodig. Geen label om hun identiteit aan te ontlenen. De christenen hebben zichzelf geen ‘christenen’ genoemd. Dat deden de mensen van buiten. De ‘ongelovigen’, degenen die zich niet naar het centrum toe bewogen, die deze mensen maar raar vonden, met hun nadruk op de menselijkheid van vrouwen en slaven en buitenlanders, met hun liefdesmalen en opoffering. Het zijn de mensen die vasthouden aan een ‘bounded set’, die zich vasthouden aan grenzen, die namen willen geven, die willen definiëren, die makkelijk willen oordelen over ‘binnen’ of ‘buiten’. Jezus zelf waarschuwde dat zijn volgelingen zich geen meester of vader moesten noemen, niet bezig zijn met groepen en macht, maar dat ze elkaar in nederigheid moesten dienen, als slaven. Daar hoort niet bij te discussiëren over wie binnen en buiten is, wie onze dienst waard is en wie niet, wie onrein is en niet (Petrus moest dit leren door een visioen over onreine dieren, waarbij God zei dat hij wat God rein had verklaard niet onrein mocht noemen. En door Jezus opstanding was de hele schepping rein verklaard. De zonden van de wereld waren weggenomen). Jezus’ leerlingen mochten alles onderzoeken en dat behouden dat goed was, dat hen dichter bij de liefde bracht. Ze mochten omgaan met alle mensen, hen serieus nemen als persoon, hen leren kennen als individu en niet als bekeringsobject. Vervolgens konden ze vertellen over zichzelf en hoe zij in Jezus eeuwig leven hadden gevonden. Ze mochten ook de hand van God zien in de schepping en in de kunst van anderen, want elke waarheid is Gods waarheid, alle schoonheid is Gods schoonheid, en elke liefde reflecteert Gods liefde. Dus kan ik over God en zijn liefde leren in elk eerlijk verteld verhaal, elk goed gesprek, elke wolkenlucht, en ga zo maar door. De werkelijkheid is Christus, zei Paulus ergens. De werkelijkheid is sacramenteel.
De verdeling tussen degenen die in de richting van het centrum bewegen en die er vandaan bewegen, gaat dwars door elke menselijke grens heen. Wij hebben strepen op de grond getekend, arbitraire lijnen. Sommige lijnen zijn nuttiger dan andere: zo kan het zinvol zijn in sociologisch opzicht om aan te geven met wie je je identificeert, en kan het in een gesprek helpen om informatie over te dragen. Net zo zal ik zeggen dat ik naar de Anglicaanse kerk ga (en soms zelfs dat ik anglicaan ben), maar ik kan daar niet mijn identiteit aan ontlenen. Als ik dat wel doe, ben ik verkeerd bezig. Laat ons oog alleen gericht zijn op Christus, zegt Hebreeën, de opperste leidsman en voleinder des geloofs. Laat ons oog niet gericht zijn op de grenzen. De grenzen blijven arbitrair. Op de akker van God staan zowel aren als onkruid. Op de blog waarop ik reageerde, werd geantwoord dat ik me niet zomaar kon onttrekken aan de ‘vervelende christenen’, aan degenen die homo’s uitsluiten, of fantasyboeken ‘occult’ vinden, of vinden dat ik in de kerk geen hoed op mag hebben. Mijn antwoord is dat die naam ‘christenen’ arbitrair is. Deze mensen onderschrijven misschien dezelfde geloofsbelijdenis en dat maakt ze misschien christen, maar we bewegen ons elk naar een ander centrum. De God en de Jezus in wie ik geloofde in de fundamentalistische kerk waar ik opgroeide, waren niet dezelfde als de God en de Jezus in wie ik nu geloof. De een was boos op me, en kon niet werkelijk van mij houden zonder mij mijn persoonlijkheid af te nemen. Die liet iedereen die niet in de juiste regels geloofde in de hel belanden, en ontving alleen hen die aan de voorwaarden voldeden in zijn aanwezigheid (transactionele visie). De ander houdt van me en heeft dat in Jezus kruis en opstanding voor eens en altijd laten zien (sacramentele visie). En wat hij heeft laten zien geldt voor alle mensen, ongeacht wat ze precies geloven, welke regels ze houden of wat dan ook. Het kan me niet schelen of ik daarmee volgens andere christenen wel of niet binnen de grenzen hoor (dat doe ik voor velen toch al niet omdat ik naar fantasyfestivals ga, in evolutie geloof, en niet vasthoud aan de onfeilbaarheid van de bijbel). Voor mij is dit de heuvel om op te sterven - in de (misschien wel historische) woorden van Luther: ‘Hier sta ik, ik kan niet anders.’

Ikzelf ervaar om bovengenoemde redenen meer gemeenschap met mensen die ook willen liefhebben (zoals mijn atheïstische vriend die trouw zorgt voor zijn vriendin in een rolstoel, of mijn studiegenoten die voor elkaar klaarstaan als de een een miskraam krijgt, of de ander zijn ouders kwijtraakt), dan met heel wat christenen, die, om maar een voorbeeld te noemen, met de armen over elkaar zitten vooraan in de kerk omdat er in hun ogen te nieuwerwetse liederen worden gezongen. Ik weet dat God ook van hen houdt, zoals hij van iedereen houdt. Maar ik bespeur in hun gedrag geen liefde, of alleen als iets heel abstracts. Ik zie ze daarom niet als ‘meer mijn broeders en zusters’ dan mijn atheïstische vriend, of mijn studievrienden, of de zwerver op de hoek van de straat. En ik wil ook niet aan mijn status als ‘christen’ zelf het idee ontlenen dat ik beter zou zijn dan zij. Ik ben me ervan bewust dat het bovenstaande lijkt alsof ik een nieuwe grens leg, en mezelf zie als aan de ‘goede kant’. Dat is niet zo - ik ben me sterk bewust van mijn tekortkomingen. Ik heb nog niet lief zoals Christus liefhad, en of zij staan of vallen, dat gaat alleen hun eigen Heer aan (Romeinen 14). Ook voor mij geldt: oordeelt niet, opdat u niet geoordeeld wordt.
Om deze redenen praat ik liever over Jezus’ dood en opstanding en Gods onvoorwaardelijke liefde, dan over mijn identiteit en of ik tot een bepaalde groep behoor. Ik praat liever over het sacrament dan over de arbitraire grens.